KRUYFF (Etienne de), geb. te Leiden 15 Dec. 1790, overl. te Brummen 27 Juli 1860, werd in 1807 cadet op de militaire school te Honselersdijk; reeds voor dat deze school bij Kon. Besl. van 18 Oct. 1809 opgeheven werd, nl. met 1 Juli 1809, kwam hij te 's Gravenhage, eindelijk werd hij, toen ook deze school bij keizerlijk decreet van 16 Sept. 1810 met ingang van 31 Dec. d.a.v. werd opgeheven, nog van 20 Nov. 1811 tot 7 Mei 1813 leerling van de polytechnische school te Parijs.
Hij werd op laatstgenoemden datum bij de genie benoemd tot 2en luitenant en 9 Dec. 1814 tot 1en luitenant bij dat wapen bevorderd. In de jaren 1815 en 1816 was hij leeraar in de genie-wetenschappen aan de artillerie- en genie school te Delft. Daar hij er de voorkeur aan gaf bij den waterstaat te dienen, werd hij met ingang van 1 Jan. 1817 benoemd tot ingenieur der 1e klasse bij dat dienstvak, en te Maastricht geplaatst. Hij diende daar als arrondissements-ingenieur onder den hoofdingenieur E.A. de Ketelbuterte Luik, doch met 1 Juli 1822 werd Limburg (dat bestond uit de twee tegenwoordige provinciën nederlandsch en belgisch Limburg) afgescheiden en de Kruyff, hoewel nog een der jongste ingenieurs 1e klasse, belast met de waarneming van den dienst van hoofdingenieur. Tegelijk werd de in-
genieur2e klasse B.H. Goudriaan belast met den aanleg van de Zuidwillemsvaart, die voor een zeer groot deel door Limburg zou loopen. Met dat kanaal had de Kruyff dus geene bemoeiing.
Met ingang van 1 Oct. 1829 werd hij, eveneens als fungeerend hoofdingenieur (zoo luidde de titel officieel) naar 's Hertogenbosch verplaatst, alwaar hij, vooral na den belgischen opstand, zeer vele bemoeiingen had, hoewel de uitvoering van werken hier tijdelijk stilstond. Met 1 Apr. 1834 werd hij tot hoofdingenieur effectief benoemd en, zoodra de vrede gesloten was, werd hij in Aug. 1839 ter vervanging van A. Goekoop, die daarvoor eerst was aangewezen, lid der commissie voor de grensregeling tusschen Nederland en België.
Met ingang van 1 Oct. 1842 werd de Kruyff overgeplaatst naar Haarlem en dus belast met den zeer belangrijken dienst in Noord-Holland. Dezen heeft hij tot zijn eervol ontslag op 1 Juli 1856 waargenomen.
Van 19 Febr. tot 17 Aug. 1843 was hij gedetacheerd bij de bovengenoemde grensregeling, die in het bijzonder in het gedeelte van Limburg tusschen de Noordbrabantsche grens en de Maas vele moeilijkheden met zich bracht.
Tijdens zijn dienst te Haarlem werd de Kruyff in verscheidene commissiën benoemd, als: in 1852 door de gemeente Amsterdam tot het ontwerpen eener doorgraving van Holland op zijn smalst; in 1854 door de gemeente Rotterdam tot het doen van een onderzoek naar de oorzaken der verzakking van een kaaimuur aan de Nieuwe Maas; in Febr. 1855 en Apr. 1856 door de minister van binnenlandsche zaken en marine in commissiën over de dokwerken aan het Nieuwediep. Van de laatste commissie was hij voorzitter, doch hij nam hieruit zijn ontslag bij zijn pensioen.
De Kruyff huwde 22 Apr. 1817 te Breda M.C. van der Plaat, die 27 Dec. 1839 overleed, en bij wie hij o.a. een zoon, J. de Kruyff (die volgt) had; 24 Mrt. 1841 hertr. hij jkvr. M.J.V.H. von Rosenthal, die 2 Mei 1874 overl.
Ramaer