KRABBE (Christiaan), geb. 24 Oct. 1808 te 's Gravenhage, overl. 21 Aug. 1887 te Leiden. Met zijn broeder ontving hij van 1818-1822 zijne opleiding in het Hernhuttergesticht te Neuwied a. Rijn, maar studeerde te Utrecht, waar zijne opvattingen een meer vrijzinnigen stempel kregen. In 1835, 20 April, werd hij predikant te 's Heerenberg, in 1838 te Zutfen, in 1844 te Leiden, waar hij in 1875
zijn eervol emeritaat verkreeg. Geruimen tijd was hij secretaris van het Prov. kerkbestuur van Zuid-Holland, en meermalen lid der Synode. Van zijne hand verscheen De aartsbisschop van Keulen en de Pruisische regeering. Uit het
Hoogduitsch, metaanteekeningen en bijvoegsels vermeerderd (Utrecht, 1838); Leerredenen (Arnhem, 1848 en 1855); vertaling van Schwarz' Geschiedenis der jongste theologie (Leiden 1857); hij vertaalde ook drie door het Haagsch Gen. bekroonde verhandelingen uit het Duitsch (van Bitsius over de doodstraf, van Hochstetter en van Oschwald over het socialevraagstuk en de kerk, Leiden, 1870 en 1874). Hij was een der medestichters van de Ned. Gustaaf AdolfVereeniging in 1853, en lid van de comm. voor de O. en W.-l. kerken. In 1843 trad hij in het huwelijk met baronesse A.C. Collot d'Escury, gest. 1851; in 1854 hertrouwde hij met eene zuster van prof. Scholten.
Zijn portret is gelithographeerd door F. Schröder, door L. Springer en door A. Uytenbogaert.
Zie: J.J. Prins in Levensb. Letterk. 1887, 3.
Herderscheê