NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 06-05-2022

Keessel, dionysius godefridus van der

betekenis & definitie

KEESSEL (Dionysius Godefridus van der), geb. te Deventer 22 Sept. 1738, overl. 7 Aug. 1816. Zijn vader Dionysius v.d.K. was predikant te Deventer. Daar genoot hij het eerste onderricht, waarna hij zich te Leiden op de rechten toelegde (ingeschreven 1 Mei 1756 tezamen met Samuel Rudolphus v.d.K.) In 1761 promoveerde hij tot dr. juris op een dissertatie de Usucapione partus et foetus rei furtivae (Lugd. Bat. 1761) de hoogeschool reeds met zoo goeden naam verlatende, dat hij na slechts één jaar van practische werkzaamheid als advocaat in den Haag, tot hoogleeraarte Groningen werd benoemd. Dien post aanvaardde hij in 1762 met een rede ter beantwoording der in die dagen zeer actueele vraag: An capita illa Juris Romani, quae in usu hodie non esse dicuntur, in academiis doceri expediat(Gron. 1762), in bevestigenden zin. In het cursusjaar 1768-9 was hij rector-magnificus. Het volgend jaar zag hij zich tot hoogleeraarte Leiden benoemd en hier inaugureerde hij 12 Mrt. 1770 meteen rede de Legislatorum Belgarum in recipiendo jure Romano prudentia, en bleef hij tot zijn emeritaat in 1815 werkzaam. Driemaal bekleedde hij het rectoraat: 1773/4, 1785/6 en 1791/2, respectievelijk nedergelegd met oraties: deAmore patriae, in juventute Belgica exitando prudenterque dirigendo; deAequitate judicantium, optimo turbatae reipublicae remedioen deAdvocato Christiano. In 1790 hield hij bij de promotie met de kap van J.C.van der Kemp een rede de Studio juris civilis ad bonos mores formandos et virtutem colendam aptissimo. Van der Keessel, die als jurist en docent grooten naam had, was de leermeester van den Erfprins van Oranje, den lateren Willem I. Voor hem stelde hij een Instructie in 'tburgerlijkrecht samen (hs. univ. bibliotheek Utrecht). Zijn colleges betroffen romeinsch en hedendaagsch recht; als leiddraad gebruikte hij het Compendium van Böckelmann,de Principia van Cornelis van Eckende Inleiding tot de Holl. Rechtsgeleerdheid van d e Groot. Aan het laatste college is zijn beroemd boek: Theses Selectae Juris Hollandici et Zelandici, ad supplendam Hugonis Grotii Introductionem ad Jurisprudentiam Hollandicam, et definiendas celebriores Juris Hollandici controversias (Lugd. Bat. 1800) te danken. Het zijn 901 meest korte aanvullingen en aanteekeningen op de Groots Inleiding, van groote waarde vooral door de daarin opgenomen bewijsplaatsen, juist hier zoo belangrijk, omdat de Groot bij de samenstelling van zijn boek niet over bronnenmateriaal kon beschikken. Het nut van het boek wordt bewezen door een herdruk te Amsterdam in 1860 en een engelsche vertaling van Ch.A. Lorenz (Londen 1855, herdr. 1868). In hs. bestaan van v.d.K. nog: Praelectiones juris hodierni ad H. Grotii Introductionem ad jurisprudentiam Hollandicam (hs. univ. bibliotheek Utrecht).

Tot de bekendste leerlingen uit zijn school behooren de hoogleeraren H.W. Tydeman en Duymaer van Twist. Met kracht heeft hij tijdens de fransche overheersching de rechten der leidsche hoogeschool voorgestaan, vooral wierp hij zich op voor de handhaving der academische vierschaar. Zijn huwelijk met Catharina Adriana Bodell(Bodel) bleef kinderloos. Zijn boekerij vermaakte hij aan de leidsche universiteitsbibliotheek. Voor de handschriften zie den catalogus: Codices manuscript III. Codices bibliothecae publicae latini, reg. 203.

Zijn door G. van der Puyl geschilderd portret in de Leidsche Senaatskamer. Van hem bestaat een portret in lithographie door L. Springer.

Zie: Alg. Konst- en Letterbode, 1817, 11, 152-155; J. de Wal vóór de uitgave der Select Theses (1868); Siegenbeek, Leidsche Hoogeschool, 1, 325-6, 385, 393, Il, T. en B. 217-8; Boeles achter Jonckbloet, Gedenkb. Gron. Hoogeschool, 84-5; Tiele, Cat Cod. M.S., I nos . 661-3; N. Bijdr. v. Regtsg. en Wetg. VIII-IX (1859) 795.

van Kuyk

< >