NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 06-05-2022

Jonge, jhr. willem cornelis karel evertsen de

betekenis & definitie

JONGE (Jhr. Willem Cornelis Karel Evertsen de), geb. te 'sGravenhage 7 Mrt. 1814 en overl. aldaar 19 Febr. 1863, zoon van Marinus Willem de Jonge van Campensnieuwland en Maria Magdalena Evertsen (kol. 653). Zijn vader verzocht en verkreeg de bevoegdheid voor zijn zoon om den naam zijner moeder, die de laatste van het bekende zeeheldengeslacht was, te voeren. Na het haagsche gymnasium te hebben afgeloopen werd hij 2 Apr.

1832 als student in de rechten te Utrecht ingeschreven. Langdurige en ernstige studie werd ten slotte bekroond met de verwerving van den doctorstitel op een Disputatio iuridica inaug. de Delictis contra rempublicam admissis ac praccipue de horum maleflciorum conatu (Traj. ad Rh. 1845) in Nov. 1845. In hetzelfde jaar gaf hij van dit zeer uitvoerige en geleerde werk een tweede deel uit. Na zijn promotie vestigde hij zich als advocaat te 's Gravenhage.

Als wetenschappelijk man heeft hij zich doen kennen door de uitgave van een reeks geschriften, meest alle op het gebied van het strafrecht. Te noemen zijn: Bijdrage tot de leer der zoogenaamde délits de la presse (Utr. 1847), waaraan later een Tweedebijdrage werd toegevoegd (Utr. 1855); Verhandclingoverderegten van schrijvers en kunstenaars op hunne werken, voornamelijk uit het oogpunt van hetinternationale regt (Utr. 1853); Opmerkingen overde misdaad van valschheid, voornamelijk in betrekking tot den misdadigen wil, welke tot de strafbaarheid aan die misdaad gevorderd wordt (Utr. 1851) naar aanleiding van het toen ter tijde geruchtmakende proces tegen den notaris van den Bergh. Over internationaal recht handelt zijn werk: Overde grenzen van de regten van gezanten en van secretarissen van legatie van vreemde mogendheden, uit het oogpunt van het verband tusschen het privaatregt en tusschen het publieke regt (Utr. 1850) en zijn opstel: Bedenkingen tegen het regt van exterritorialiteit in Nederland in ThemisX (1849) 304 vlg. In ThemisI II: 1 (1854) 497 vlg. schreef hij: Over de vervolging en de strafbaarheid van beleediging, begaan door leden der volksvertegenwoordiging. Verder verschenen van zijn hand kortere opstellen in tijdschriften.

Zie: Levensber. Lett. 1865, 57-62.

van Kuyk

< >