HOOGSTRATEN (Jacobus van), ook genaamd: Hochstraten, dominicaan. Geb. te Hoogstraten, in Kempenland, overl. te Keulen 27 Jan. 1527; studeerde de wijsbegeerte aan de universiteit van Leuven en werd in 1485 als de eerste onder alle medestanders tot ‘magister artium’ gepromoveerd.
Niet lang daarna begaf hij zich naar Keulen, waar hij in het dominicanenklooster zijn intrede deed. In 1496 liet hij zich in het matrikel der universiteit voor de theologische faculteit inschrijven. Twee jaar laterwerd hij tot leeraar benoemd aan de kloosterschool te Keulen. In 1500 koos men hem tot prior te Antwerpen, maar in 1504 was hij wederom te Keulen, waar hij in 1504 het doctoraat behaalde en in 1505 regent der kloosterschool werd.Tegen het einde van 1507 werd Hoogstraten in een strijd gewikkeld met den italiaanschen jurist Petrus Tomasi van Ravenna, die te Keulen door zijne voorlezingen veel opspraak verwekte.
De juridische stellingen waren van ondergeschikt belang, maar Tomasi viel met zulk eene heftigheid de duitsche rechtspleging aan, dat de eer der duitsche wetenschap een afdoend verweer vorderde. Daar de Italiaan het aangeboden openbaar dispuut ontweek, schreef Hoogstraten ter weerlegging een klein geschrift: Justificatorium principum Alemanniae (Colon. 1508). Dit prikkelde den hartstochtelijken tegenstander tot nieuwe aanvallen. Om hem het zwijgen op te leggen schreef Hoogstraten in 1509 zijn Protectorium principumAlemannie de maleficis non sepeliendis contra Ravennaten, dat hij naar verschillende hoogescholen en geleerden ter beoordeeling zond. De theologische en juridische faculteiten van Keulen en Leuven, de bisschoppelijke kanselarijen van Luik en Utrecht, een dertigtal geleerden hechtten hunne goedkeuring aan zijn betoog. Het twistvuur doofde thans plotseling uit door den dood van Tomasi, in 1510.
In 1508 werd P. Hoogstraten tot prior van Keulen gekozen, aan welke waardigheid krachtens pauselijke volmacht het inquisiteursambt over de diocesen Keulen, Mainz en Trier was verbonden. Als eerste daad van zijn geloofsonderzoek schreef hij een klein tractaat om de meening te veroordeelen van hen, die het geoorloofd achtten bij heksen en toovenaars hulp te zoeken tegen de hekserij: Tractatus magistralis declarans quam graviterpeccent quaerentes auxilium a maleficis (Colon. 1510). Uit inhoud en toon van dit geschrift bleek, dat hij zijn ambt streng opvatte. Spoedig zou hij daarvan nog meer bewijzen geven. In 1512 werd zijn hulp ingeroepen in het proces van Herman van Rijswijk.
Reeds in 1502 was deze ongelukkige, na afzwering zijner godslasterlijke dwalingen, tot levenslange gevangenschap veroordeeld geworden, maar, uit den kerker ontsnapt, had hij dezelfde dwalingen in woord en geschrift verbreid. Thans wederom in de handen van het gerecht gevallen, zou hij zijne straf niet ontgaan. Jacob van Hoogstraten met Jacob Ruysch, deken der hofkapel te 's Gravenhage, veroordeelden hem als hervallen ketter, en leverden hem over aan het Hof van Holland, om hem te straffen, ‘zooals van rechtswegen behoorde’.
De grootste ruchtbaarheid verkreeg de keulsche inquisiteur door zijn optreden tegen Reuchlin. De Augenspiegel, waarin Reuchlin de Israelieten tegen het onbezonnen drijven van Pfefferkorn in bescherming nam, maar tevens stellingen verkondigde, waaraan de rechtzinnigen aanstoot konden nemen, kon de goedkeuring der keulsche universiteit niet wegdragen, aan wie het hoogste censuurrecht in Duitschland toekwam. Hoogstraten was het eens met Pfefferkorn, in zoover deze de vernietiging eischte der rabbijnsche boeken, die reeds meermalen door de Kerk verboden waren, doch hij weigerde dezen ijveraar te volgen, waar deze ook den hebreeuwschen bijbel aan het vuur wilde prijsgeven. Den Joden wilde hij hun bijbel laten behouden.
Deze tegenstand bracht den gevierden humanist, die in den heftigen strijd met Pfefferkorn reeds overprikkeld was, tot het schrijven van een smaadschrift, waarvan de titel: ‘DefensioJ. Reuchlin contra calumniatores suos Colonienses genoeg doet denken. Blind fanatisme, nijd, winstbejag en andere onedele beweegredenen werden hun verweten. Hoogstraten had inmiddels den Augenspiegel aan het oordeel der theologische faculteiten van Leuven, Keulen, Mainz, Erfurten Parijs onderworpen. Zij allen waren eenstemmig in de
verwerping van dit hartstochtelijk boek. Door deze gezagvolle verklaringen gedekt, begon hij nu als inquisiteur het proces en daagde in September 1531 Reuchnn voor zijne rechtbank te Mainz. Reuchlin appelleerde op den paus; Leo X droeg deze rechtzaak den bisschop van Spiers over, en deze belastte daarmede Thomas Truchsesz, een leerling van Reuchlin. De uitspraak viel geheel ten nadeele van Hoogstraten uit: de Augenspiegel werd goedgekeurd, Hoogstraten veroordeeld tot stilzwijgen en in de kosten van het proces. Doch ook de inquisiteur appelleerde op den paus. In 1514 werden beide partijen te Rome gedagvaard; het geding werd echter van jaar tot jaar verschoven.
In dien tijd wierpen zich de luidruchtige humanisten in den strijd, en gebruikten deze kwestie als eene welkome gelegenheid om al hun spot en haat tegen de scholastieke wetenschap en de kerkelijke instellingen bot te vieren. Het werd een algemeene strijd der humanisten tegen de theologanten. Het regende pamfletten tegen de keulsche professoren, tegen Hoogstraten in 't bijzonder, maar al deze schotschriften werden in bijtende satire, ruwe grofheid en vuigen laster overtroffen door de ‘Brieven van onberoemde mannen’, Epistolae obscurorum virorum.
In 1516 zou eindelijk het proces te Rome worden afgedaan. Alle leden der rechterlijke commissie waren op Reuchlin's hand en gunstig voor den Augenspiegel gestemd, doch de paus verdaagde de beslissing. Hoogstraten keerde onverrichter zake naar Duitschland terug en schreef in 1518 en 1519 een apologie, een vrijwel hopeloos werk tegen den vloed van zoovele beschimpingen. Onvervaard viel hij nu een ander geschrift van Reuchlin aan, waarin deze door cabbalistische spitsvondigheden verschillende zwakhoofden dreigde van streek te brengen. De Destructio Cabbale (Colon. 1519) was natuurlijk olie op 't vuur. Van verschillende kanten drong men nu aan tot beslechting van den strijd; Erasmus kwam verzoenend tusschenbeide, terwijl Frans von Sickingen dreigend de vuist ophief.
In Mei 1520 kwam te Frankfort een scheidsgerecht bijeen, waarbij besloten werd, dat de provinciaal der dominicanen den paus zou verzoeken: onderdrukking van den strijd, nietigverklaring van de uitspraak van Spiers, altijddurend stilzwijgen van beide partijen. Intusschen werd Hoogstraten van zijn prioraat en inquisiteursambt ontzet en tot stilzwijgen verplicht.
Te Rome was men thans tot eene andere zienswijze gekomen. De opstand van Luther, die in de humanisten tal van heftige verdedigers vond, had de oogen geopend: de partij van Reuchlin kwam in verdenking; de strijd tegen de scholastieken scheen in een ander licht. Vermoedelijk had deze stemming eenigen invloed op de pauselijke beslissing, welke 23 Juni 1520 volgde: de uitspraak van Spiers is ongeldig; de Augenspiegel wordt verboden als een aanstootelijk boek; Reuchlin wordt veroordeeld in de kosten van het geding; Hoogstraten moet in al zijne ambten worden hersteld.
Zoo was de eindoverwinning aan de zijde van Hoogstraten. Ofschoon men den inquisiteur niet zal kunnen vrijpleiten, dat hij in de hitte van den strijd soms de perken der billijkheid te buiten ging en te heftig was in zijn aanval en verweer, zal men toch moeten erkennen, dat hij uitging van hetgeen volgens zijne overtuiging waarheid was en recht. Edelmoedig genoeg was hij om nooit meer op dezen strijd terug te komen. De bestudeering zijner geschriften voert een
beeld voor den geest, geheel verschillend van hetgeen door zijne vijanden bijna traditioneel is geworden.
Aan den strijd tegen Luther achtte Hoogstraten, als inquisiteur, ambtshalve zich verplicht deel te nemen. In zijn werk over de Cabbalah, aan Leo X opgedragen, had hij bij den paus aangedrongen om doortastende maatregelen tegen de onruststokers te nemen. Deze raadgeving haalde hem een ruwe afstraffing van Luther op den hals. In 1519 droeg hij bij tot de veroordeeling van eenige geschriften van Luther door de theologische faculteit van Keulen en zeker was hij geen lijdelijk toeschouwer, toen zij ten gevolge der pauselijke excommunicatie in Nov. 1520 in het openbaar te Keulen verbrand werden. Hiertoe bepaalde hij zich niet. In 1521 schreef hij eene uitgebreide weerlegging van Luther's leerstellingen in den vorm van een tweespraak: Jacobi de Hochstraten cum divoAugustino Colloquia contra enormes atque perversos Martini Lutheri errores.
In 1524 volgde een verdedigingsschrift van de vereering der heiligen; in 1525 van het vagevuur. Tegelijkertijd bestreed hij Luther's leer van het alleenzaligmakend geloof, en zette de katholieke leer der rechtvaardigmaking uiteen. Deze polemische geschriften vervaardigde Hoogstraten, terwijl hij in de Nederlanden vertoefde, waar zijn bijstand in de kettergedingen werd ingeroepen; zoo was hij als rechter tegenwoordig, o.a. in het geloofsproces te Brussel in 1523, te Utrecht in 1525.
Zie: N. Paul us, Die deutschen Dominikanerim Kampfe gegen Luther (Freiburg 1903) 87; F. Pijper, Biblioth. Reform. Neerl. III, 375.
G.A. Meijer