NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Hoekstra, johannes albertus

betekenis & definitie

HOEKSTRA (Johannes Albertus), geb. 28 Juni 1763 te Emden, overl. 7 Dec. 1817 te Altona, zoon van Sjoerd Sytzes (zie beneden), doopsg. leeraarte Edam (1784-86), Westzaan-Noord (1786), Utrecht (1783-93), Altona (1793-1817). Hij was een der stichters en de eerste voorzitter der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen.

Hij schreef Leerredenen en bedestonden (Utr. 1787), Plegtige Leerredenen (id. 1790); Twee leerredenen bij doop en afscheid (id. 1793); Iets terhandhaaving en bevordering van waarheid en pligt (Altona 1794); Iets over Gods grootheid (id. 1797); Digtkundige Mengelingen (Amst. 1800, 4 dln.); DankundErmahnungspredigt (Amst. 1801); GedachtenisredeoverJandeJager (id. 1802); Jubelpredikatie (id. 1809); Ter gedagtenis van GerritKarsdorp (id. 1810); en bijdragen in Mengelingen van 't Utr. Genootschap ‘Vlijt de Voedster der Wetenschappen’.L.L. Wolf heeft zijn portret gegraveerd naar een schilderij van F. Lund.

Vgl. Huberts,Elberts en v.d. Branden, Biogr. Woordenboek (Dev. 1878) 221; S. Blaupot ten Cate, Gesch. Doopsg. in Holl. (Amst. 1847) II, 181, 185; G.W.Kernkamp, Nieuwenhuyzen herdacht (Amst. 1906) 24; J.

Roos, Lijkreden (Alt. 1817); J. Schultz, TerGedachtenis (id. 1817); B.C. Roosen, Gesch. Mennon Gemeinde zu Hamburg-Altona (Hamb. 1887) 81-82.

Vos

< >