NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Hoekstra, freerk

betekenis & definitie

HOEKSTRA (Freerk), geb. 1760 te Dokkum, overl. 31 Maart 1837 te Harlingen, gehuwd metYnske Johannes Terpstra, geb. 3 Febr. 1766 (dochtervan Johannes Sipkes Terpstra en Reuske Alberts). Hun zoon Jan

Freerk Hoekstra (geb. 9 Maart 1799, overl. 13 Febr. 1857) houthandelaar te Harlingen, huwde 14 Juni 1827 Geertje Spannenburg (geb. 5 April 1805, overl. 3 Dec. 1854) bij wie een dochter Maria (geb. 1830) en drie zoons Freerk (geb. 1828) enSybrand (geb. 1832), beiden houthandelaars te Harlingen en Johannes (2), die volgt. Freerk werd door Prof. H. Oosterbaan te Amsterdam opgeleid en was achtereenvolgens doopsg. leeraar te Holwerd (18 Juni 1786-1791), Zaandam (1791), Harlingen (1792-2 Oct. 1836). Hij behoorde onder de stichters van het weduwenfonds derfriesche doopsg. sociëteit en bracht in 1827 een fusie tusschen de gemeenten Witmarsum en Pingjum tot stand. Hij schreef Lijkrede op H. Oosterbaan (Amst. 1807); Leerrede op den ramp van Leyden (Haarl. 1807); Leerrede over de teekenen der tijden (Westzaandam 1810); De heillooze gevolgen van partijschap (Harl. 1813);

De geschied, van Jezus in gesprekken (Harl. 1815, 2e dr. Amst. 1842); Kerkelijke Redevoeringen (Gron. 1816, 2e dr. Harl. 1837); De Geschied, der Apostelen (Harl. 1818); Degelijkenissen van Jezus (Haarl. 1831); Verhandelingoverde voortreffelijkheid derchr. zedeleer (Harl. 1815); Leerrede over de zaligheid van het geven (Leeuw. 1825); Zedelijke en godsdienstige vertoogen (Arnh. 1827-31); De wonderwerkenvanJezus (Haarl. 1833); Dankrede (Harl. 1826); Laatste avondmaalsbediening en afscheid (Harl. 1837); benevens tusschen 1800 en 1837 een groot aantal artikelen in de Leeuwarder en in de Arnhemsche Courant, in welk laatste blad hij heftig Isaac da Costa heeft bestreden.

Vgl.: A.v. Steenderen, Iets ter nagedachtenis van Freek Hoekstra (Gron. 1839); S. Blaupot ten Cate, Gesch. Doopsgez. in Friesl. 186, 245; P. Cool, Freek Hoekstra als kinderschrijver in Doopsg. Bijdr. 1869, 56-90 en familiebericht. Vos

< >