HIRSCHIG Cz. (Antonius), geb. te Ginneken 16 Maart 1802, overl. te Amsterdam (daar tijdelijk vertoevende) 13 Maart 1871; zoon van den predikant Jacobus Christianus H., (overl 10 Maart 1818)enAdriana Langelaan; (overl. te Leiden 28 Febr. 1837). H. bezocht de latijnsche school te Breda en werd 18 Jan. 1819 te Leiden ingeschreven als student in de letteren.
Daarheen was zijne moeder, weduwe geworden, verhuisd, omdat hare familie er woonde en haar oudste zoon Samuël (eerst 29 Maart 1821 als student in de letteren en de rechten ingeschreven) er studeerde. Hij promoveerde in November 1825 meteen proefschrift: L. Annaei Senecae libellus de tranquillitate animi explicatus. Nog in hetzelfde jaar werd hij tot conrector der gesubsidieerde latijnsche school te Franeker benoemd; de schooljeugd maakte het hem lastig en het was dus eene uitkomst voor hem, dat hij in het laatst van 1827 door de bemoeiing van den heer Snoeck van Loosen, oom zijner vrouw, als rector naar Enkhuizen werd beroepen. Door medewerking van een ander aanverwant zijner vrouw, Mr. J.A.
Kluppel, verkreeg hij in 1834 het rectoraat te Alkmaar, met eene jaarwedde van ƒ1350. Het aantal leerlingen, aanvankelijk 10 a 12 bedragende, begon in 1834 te dalen en dobberde sedert tusschen 4 en 9. In 1853 ontwaakte de begeerte om de school te hervormen tot een gymnasium, waar wiskunde op breeder schaal te gelijk met nieuwe talen zou onderwezen worden. Het liep tot 14 Febr. 1855 eer tot de
oprichting en tot de opheffing met 1 Januari 56 (vervolgens uitgesteld tot 30 Juni) der betrekking van rector der latijnsche scholen besloten werd; een voorstel van B. en W. om den aftredenden rector een wachtgeld van ƒ 600 toe te kennen werd met groote meerderheid door den raad verworpen. H. was over deze behandeling zeer gekrenkt en heeft dit niet onder zich gelaten. Gelukkig maakte zijn financieele toestand hem onafhankelijk, zooals hij zich ook onafhankelijk in zijne manieren betoonde. Meer dan ooit wijdde hij zich aan de dichtkunst, waarvoor hem de aanleg tot satire niet ontbrak. In 1858 reisde hij naar Londen, in 1859 en 1867 naar Parijs, in 1861 bezocht hij Italië. Hij dichtte soms onderden naamSc(k)irtopodes (van Doorninck Vermomde en Naaml. Schrijvers I, 553).
H. is tweemaal gehuwd geweest, 25 Aug. 1826 te Leiden met Matthia Antonia Snoeck, geb. te 's Gravenhage 8 Nov. 1799, overl. te Alkmaar 30 Mei 1851, en 2 Febr. 1854 te Haarlem met Henrietta Jaqueline del Court. Uit het eerste huwelijk zijn geboren 3 dochters, waarvan eene reeds op zesjarigen leeftijd overleed en de beide andere te Alkmaar huwden, en een zoon, die med. doctor te Amsterdam werd.
Hij schreef, behalve de in de bibliografie in de Levensber. Letterk. genoemde werken, nog: Oratio de Disciplinae Socraticae... vi etefficacitate in Symbolae literariae III (1839) 21-40; Rouwklachtbij den dood derKoningin (1837); De Oranje-Woorden in Febr. 1857 getoetst aan de waarheid, door Skirtopodes (Alkm. 1857); De Stad Wolferasimmenfels etc. (Alkm. 1857); (anoniem) Ontzwaveling van den Hippokreen-ontzwavelaar (Alkm. 1839). Er bestaat een portret van hem op hoogstens 30-jarigen leeftijd, steendruk van P. Blommers, opgenomen in Bloemen en Vruchten.
Zie: Levensber. Letterk. 1871,289 met bibliografie.
Bruinvis