HEYST (Johannes van) geb. te Zierikzee, gest. te Brouwershaven in 1662, zoon van Wouter Claesz. van H.enAdriaantje Jans, studeerde, behalve in de theologie ook in de medicijnen, zoodat hij med. doct. werd en 23 Febr. 1622 proponent bij de classis van Schouwen. Nog niet tot den predikdienst toegelaten, predikte hij te St.
Maartensdijk en werd er zelfs Juni 1624, vooral door toedoen van Cornelis Liens, tot predikant beroepen, wat door ingrijpen van de classis werd te niet gedaan. Als proponent 6 April 1625 beroepen tot predikant te Bruinisse, is hij daar 4 Mei door God. Udemans bevestigd. Vandaar is hij 13 Juni 1630 als eerste tweede predikant beroepen naar Brouwershaven, vertrekkende daarheen Jan. 1631. Als jonggezel huwde hij er Febr. 1640 met Jacomina Schoonenbooms, jongedochter van Middelburg. Hetzelfde jaar is hij eenigen tijd door de classis tot den legerdienst afgezonden; in 1643 was hij een der gedeputeerden harentwege voor de vlaamsche kruiskerken. Van H. wordt vermeld als schrijver van de tegen den vrede met Spanje gerichte Ontdeckinghe van den raetAchitofels, uytgegeven onder den onsalighen en vermomden tytel van Rypen raet ende salighe resolutie etc. door den vaderlandrecht-liefhebbendepatriott (d.i. zijn tegenstander) I.v.H.(Zierikz. 1636) (zie o.a. PamfletKnuttel no. 4394, 4435 en een ander tegenschrift onder 4436). Ook schreef hij Opwekkende ofhemelsche basuyne aen den slaepzuchtigen Neder-
lander over de vijfeerste veersen van het 2e capittel Judicum (Zierikz. 1636); Voorloper der uytstortinghe van de sevende phiole der toornicheden Gods over Matth. XXIV vs. 4-8 op occasie van de aardbeweginghe geschied4 April 1640 (Midd. 1640) en Heerschende hemel ofspiegel der voorzichtigheid Gods, bij occasie van alle ongevallen en droeve ellenden dezes tijd, zijnde een verh. overJes. 45,7 (Amst. 1655).
Zie: de la Ruë, Geletterd Zeeland (Midd. 1741) 574, 575; Hunnius, Zeeuwschebuyse (Midd. 1718) 355; Nehalennia, Jaarboekje I, (Midd. 1849) 181; van der Baan, Kerkh. bijdrage over de herv. gemeente te Bruinisse (Zierikz. 1890) 9, 10; Algem. Ned. Familieblad IX (1892) 207 en XII (1895) 180. de Waard