NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 06-05-2022

Heyden, jan van der (1)

betekenis & definitie

HEYDEN (Jan van der) (1), geb. 1637 te Gorinchem, gest. te Amsterdam 28 Maart 1712, was een der acht kinderen uit het in 1631 te Utrecht gesloten huwelijk van Jan Goris Claaszoonsz. van Bommel, (1607-1651) en Neeltje Jan Cornelisz. van Munstersdr. De vader vestigde zich enkele jaren na zijn huwelijkte Gorinchem, waar hij een oliemolen dreef en 8 Febr. 1637 het poorterschap kocht. Later vestigde hij zich te Amsterdam. 23 Maart 1650 werd hij daar door Burgemeesteren tot makelaar benoemd, doch reeds 23 November 1651 overleed hij.

Jan werd in 1656 door den doop in de gemeente der Vlamingen opgenomen en trad op 26 Juni 1661 in het huwelijk met de 30-jarige Sara Terhiel, van Utrecht. Bij deze gelegenheid gaf hij als beroep op: schilder. Over zijne opleiding voor deze kunst is niets bekend, behalve de mededeeling van Houbraken, dat hij het eerste onderricht van een onbekenden glasschilder heeft ontvangen. Uit de onderwerpen van sommige zijner schilderijen blijkt dat hij in België en aan den Rijn heeft vertoefd; wanneer hij deze reizen heeft gemaakt is onzeker. Tusschen 1660 en 1665 moet hij te Delft zijn geweest; uit eene schilderij in het Mauritshuis blijkt, dat hij vóór of in 1667 te Dusseldorf verblijf heeft gehouden. In 1670 schilderde hij een stadje even over onze oostelijke grenzen. Reeds in 1667 was hij als schilder in zijne volle kracht. ‘Zijn werk is van eene rustige deftigheid, het is klaar en scherp waargenomen en met groote bekwaamheid en nauwkeurigheid uitgevoerd. Hij werkt uitvoerig, omdat zijne belangstelling veel omvattend is en hij zich gaarne verdiept in alle onderdeelen, maar toch ziet hij elk detail ondergeschikt aan het groote geheel’: aldus luidt het oordeel van C.G. 't Hooft. Hij heeft zeer veel geschilderd, vooral in zijn jongere jaren; doch ook later, al werd bijna al zijn tijd door andere bezigheden ingenomen, liet hij het penseel niet rusten. Naast zijne stadsgezichten zijn merkwaardig de stillevens, die hij meest op lateren leeftijd heeft vervaardigd. Op 74-jarigen leeftijd schilderde hij nog eene bibliotheekkamer, in welke op de tafel een opengeslagen boek lag, waarin hij den letterdruk met de grootste nauwkeurigheid had nagebootst. Zijne schilderijen zijn overal verspreid, maar gelukkig is toch veel van zijn werk in Nederland gebleven.

Niet minder roem dan als schilder, verwierf Jan van der Heyden als technicus. Van 1669 dagteekenen zijne bemoeiingen met het vraagstuk der straatverlichting: 18 September van dat jaar werd hij, op grond van een ingediend rapport, waarin groote verbeteringen op dit gebied werden voorgesteld, door Burgemeesteren van Amsterdam benoemd tot ‘opzigter en directeur der bij nagt lichtende lantarens’. De geheele dienst der straatverlichting werd door hem op meesterlijke wijze georganiseerd, en tot diep in de 18e eeuw heeft zijn werk geene verbeteringen ondergaan. Eene beschrijving van zijne uitvindingen op dit gebied heeft hij nagelaten in een manuscript Het Licht der Lamp- Lantaren, ontstoken door Jan van der Heiden, dat in de stads-bibliotheek te Haarlem berust en in 1913 afgedrukt is in het Maandblad HetGas. 29 Juni 1671 verleenden de Staten van Holland hem en zijn broeder Nicolaas octrooi voor de uitvinding van een scheprad en van een slangpomp, waarmede water uit de gracht in de brandspuiten kon worden gepompt. Deze laatste uitvinding bewijst dat hij zijne aandacht reeds op het brandwezen had gericht. 25 Maart 1672 nam hij met deze slangpomp voor het eerst een proef bij een zwaren brand; later werd zij, naar het schijnt, voorloopig buiten gebruik gesteld. Kort daarop vond hij de eigenlijke slang-brandspuit uit, die voor het eerst op 12 Januari 1673 werd gebruikt. Reeds vroeger, 24 Oct. 1672, was aan Jan van der Heyden het toezicht op de stedelijke brandbluschmiddelen opgedragen, en 15 Nov. 1673 werden hij en zijn broeder Nicolaas tot generale brandmeesters aangesteld. 21 Sept. 1677 verleenden de Staten-Generaal octrooi voor de uitvinding der brandspuiten, en in hetzelfde jaar maakten de gebroeders haar wereldkundig door de uitgave van een Bericht Wegens de nieuwgeinventeerde en geoctroyeerde slangbrandspuiten: Uitgevonden door Jan en Nicolaes van der Heyden, verduidelijkt door een door Jan geteekende en door Stoopendaal gegraveerde prent. Later werden dergelijke prenten met hollandsche en fransche onderschriften afzonderlijk verspreid. Jan had zijn magezijn toen op de Reguliersgracht in het huis Haarlem, doch in 1681 vestigde hij zich in een door hem gebouwd perceel in de Koestraat, waar de brandspuitenfabriek tot 1867 is blijven bestaan. Na den dood van zijn broeder ging hij steeds voort, ter zijde gestaan door zijn zoon Jan, de uitvinding te verbeteren. In 1690 zag het licht de Beschryving dernieuwlyks uitgevonden en geoctrojeerde Slang-Brand-Spuiten en Haare wyze van Brand-blussen, Tegenwoordig binnen Amsterdam in gebruikzijnde.... Door derzelver Inventeur Jan van der Heiden en Jan van der Heiden de Jonge, met vele prenten naar teekeningen van Jan van der Heyden. Het werd opgedragen aan de Burgemeesteren van Amsterdam. In 1735 werd voor rekening der erfgenamen een tweede druk uitgegeven. Het geheele brandwezen te Amsterdam is door van der Heyden georganiseerd: de door hem ontworpen brandkeur heeft zeer langen tijd gegolden.

Behalve met de verlichting en het brandwezen heeft hij zich ook beziggehouden met het verbeteren van moddermolens en kachels; zijne uitvindingen op dit gebied hadden echter geen succès. Merkwaardig zijn ook de door J eronimo de Vries in den Volks-Almanak der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen van 1870, blz. 38, beschreven prentschilderijen.

Uit het huwelijk van Jan van der Heyden en Sara Terhiel (die eveneens in 1712, enkele weken na haren echtgenoot, overleed) zijn geboren Jan, die volgt, Samuel, die zijn broeder Jan na diens dood als brandmeester opvolgde en ongehuwd 6 Jan. 1729 stierf, en Sara, die 24 Sept. 1738, eveneens ongehuwd, overleed.

In 1912 werd, op initiatief der vereeniging Amstelodamum, in den gevel der woning, waar Jan van der Heyden van 1681-1712 heeft gearbeid, zijn borstbeeld geplaatst. Zijn portret is door Houbraken gegraveerd, naar het vermoedelijk door hem zelf geschilderd origineel. Een ander portret, in het Vaderlandsch Woordenboek van Kok, stelt wellicht niet hem, maar zijn zoon Jan voor.

Zie: Joh.C. Breen, Jan van der Heyden; J. Meier, De beteekenis van Jan van der Heyden op het gebied van het brandwezen; Joh.C. Breen, De woning van Jan van der Heyden in de Koestraat alles in het Elfde Jaarboek der Vereeniging Amstelodamum, 1913,29-118; C.G. 't Hooft, Amsterdamsche stadsgezichten van Jan van der Heyden (Amst. 1912); A. Bredius, De nalatenschap van Jan van der Heyden 's weduwe, in Oud- Holland, XXX (1912) en de verschillende schilders-lexica.

Breen

< >