HESPE (Johannes Christiaan), gedoopt te Amsterdam in de Ev. Luth. kerk 13 Februari 1757, overl. ald. 14 December 1818 (in de acte van overlijden wordt zijn leeftijd op 63 jaren gesteld, evenals in de advertentie in de Amst Courant van 22 Dec. 1818, geteekend door zijn zuster M.E.
Hespe, wed. Breigu, doch zelfverklaarde hij 26 April 1785 voor schepenen 28 jaar te zijn). Hij was de zoon van Hendrik Hespe en Lucia Agneta Maria Keulers, beiden uit Duitschland afkomstig. Zijne ouders behoorden tot den kleinen burgerstand (zijne moeder teekende bij haren ondertrouw, 7 Nov. 1754, met een kruisje).Van jongsaf voor de studie bestemd, maar door tegenspoed zijner ouders niet kunnende slagen, bracht hij op aanbeveling van den advocaat J.L. ter Hoeven eenige jaren op practizijns-kantoren door en oefende hij zich door de studie van rechtsgeleerde schrijvers en het bijwonen van pleidooien zoodanig, dat hij te Lingen, gesteund door de hoogleeraren van der Marck en ten Noever, candidaat in de rechten werd. Aldus werd hij volgens het Album Studiosorum aan de hoogeschool te Harderwijk 18 Aug. 1781 ingeschreven; reeds den vorigen dag was hij daar gepromoveerd tot doctor, op stellingen, opgedragen aan de stad Amsterdam. Hij was toen reeds secretaris van Oudorp, bij Alkmaar. 9 Oct. 1781 liet hij zich te Amsterdam als advocaat inschrijven. Sedert Sept. 1782 is hij 5 jaren lang redacteur geweest van het staatkundige weekblad De Politieke Kruyer, dat feller van toon was dan de bekende Post van den Neder-Rhijn. Een en ander mag er toe geleid hebben, dat de meerderheid der alkmaarsche vroedschap zijne hulp inriep om de aanteekening der minderheid tegen de anti-stadhouderlijke besluiten van 18 en 24 Febr. 1783 te bestrijden. Hij schreef daartoe: Aanspraak over het Recht der Electën
enz. aan de Burgery van Alkmaar door Publicola Secundus (127 blz. in 8o.), waarin ‘eenige persoonen op eene injurieuse en sterke wijze worden afgeschilderd, en ook onbehoorlijke uitdrukkingen gevonden worden’, waarom het verkoopen of verspreiden bij publicatie van 6 Januari 1784 werd verboden. Het is niet bekend, hoeveel H. voor dit geschrift genoten heeft; een hem door Paludanus voorgeschoten bedrag van ƒ 700 heeft hij nooit terugbetaald.
Een door P. Wagenaar ontworpen, door Ph. Koning gegraveerd en door H. van een vierregelig versje, aanvangende ‘Ziet, hoe 't heerschzugtig Hoofd de Vrijheid wil verdelgen’ voorzien vignet vóór het eerste deel van den Kruyer deed burgemeesteren van Amsterdam den verkoop verbieden en haalde de daarbij betrokken 3 personen eene dagvaarding tegen 13 en 23 Januari 1784 op den hals. De Zuid- Hollandsche Courant van 22 Dec. '83 had intusschen reeds zulk eene verklaring van het versje gegeven, dat men door het ‘heerschzugtig hoofd’ den Koning van het de vrijheid der zee belagend Engeland kon verstaan, en het schijnt, dat de vervolging der beschuldigden, na eene dergelijke verklaring gestaakt is. De derde en vierde deelen verkregen weer andere vignetten en andere versjes maar waarin weder op het heerschzuchtig hoofd gewezen werd.
Erger werd de zaak voor den uitgever Verle m en voor H., toen in Maart 85 in de Kruyer een
brief was geplaatst van Justus Plebejus uit Amsterdam, ‘over de nadelige gevolgen der Aristocratische Zamenspanningen en Familie-Cabaalen in eene vrije Regeering enz.’ De daarin bedoelde personen waren Mr. J. Rendorp (reeds vroeger als Joachim Pontife aangevallen) en Mr. W.G. Dedel Sz., die in Augustus '82 als gedeputeerden te 's Gravenhage niet volgens hunne commissie gehandeld hadden en daarna de een met eene plaats in het eerste staats-collegie van Holland, de ander met het burgemeesterschap en een zetel in het collegie ter admiraliteit te Amsterdam begunstigd waren. Verlem werd 19 en Hespe 26 April door schepenen verhoord, met het gevolg dat beiden in hechtenis gehouden werden.
Hunne vrouwen deden 3 Mei verzoekschriften indienen ten betooge, dat niet extraordinair kon geprocedeerd worden, omdat eene bekentenis ontbraken ervan misdaad geen spraak was, zoodat den hoofdofficier de weg voor een ordinair proces, waarbij de betichten zich door advocaat en procureur konden doen vertegenwoordigen, open stond. Ook Hespe had reeds 28 April schriftelijk tegen zijne gevangenhouding geprotesteerd. 6 Mei werden de verzoekschriften buiten dispositie gesteld, en wegens het drukken en verspreiden van pamfletten en fameuse geschriften volgens het placaat van 7 Maart 1754 veroordeeld, ieder der beklaagden tot ƒ 3000 boete, Hespe tot 14 en Verlem tot 3 dagen te water en te brood. De eerste moest zijne boete binnen 14 dagen, de tweede binnen 6 weken betalen, op straffe van geeseling. Een schriftelijk protest van H. werd niet aangenomen. De veroordeelden verzochten 11 Mei, onder aanbod der vereischte borgstelling, aan het Hof van Holland mandement van appèl. In het daarop van den hoofdofficier van Amsterdam bekomen advies werd, op grond van de Staten-resolutiën van 1591 en 1731, de onbevoegdheid van het hof in zaken, waarin extra-ordinarie op confessie was geprocedeerd, beweerd; de practizijns van H. kwamen hiertegen op, het hof maakte bezwaar om te handelen zonder goedvinden der Staten en dezen maakten de zaak 3 Juni commissoriaal, maar stonden reeds 18 Mei het consigneeren der boeten en het in vrijheid stellen der gevangenen toe.
Beiden verlieten onder grooten toeloop van volk den kerker, aanmerkelijke sommen werden voor hen ingezameld, lidmaatschap van verscheidene genootschappen van wapenhandel hun opgedragen, verzen enz. gewijd. Aan de huizen zijner bekenden, die hem in de gevangenis hadden bezocht, gaf H. kaartjes af, waarop ketenen en andere zinnebeelden waren gegraveerd.
H., die ook secretaris is geweest der 1 Febr. 1786 te Amsterdam opgerichte burgersocieteit, zag zijn weekblad reeds in Sept. van dat jaar in Gelderland en een jaar later na het herstel der oude toestanden ook elders verbieden en ophouden. De reactie liet hem niet ongemoeid, want 31 April '87 had hij Mr. N. Calkoen handtastelijk belet het stadshuis te verlaten, met het gevolg dat deze door de menigte weder in de justitiekamer werd gedrongen. Hij werd deswege 11 Maart '88 ten eeuwigen dage uit Holland en Westfriesland gebannen en vluchtte, gelijk vele Patriotten, naar Frankrijk. In 1795 teruggekeerd, werd hij te Amsterdam secretaris van het comité tot reorganisatie der nationale garde. Hij werd lid van de in Februari opgerichte joodsche societeit ‘Pro Libertate’ en toonde zich een krachtige verdediger van de rechten en belangen dernederl. israëlieten. In 1796 was hij kapitein-adjoinct in den staf der nationale
armee, hoedanige betrekking hij reeds in hetfransche leger bekleed had. 23 Dec. '96 en 5 April '97 van Verlem, 12 Mei en 9 Juni d.a.v. van Hespe werden bij het Prov. Bestuur van Holland verzoeken gelezen om het Comité van Justitie te Amsterdam aan te schrijven tot teruggaaf der in 1785 geconsigneerde gelden. 5 Juli werd, overeenkomstig een 30 Juni uitgebracht rapport besloten, het verzoek af te wijzen, omdat het vonnis in deze niet behoorde tot de na 15 Sept. 1787 uitgesprokene, maar bij het hof aan te dringen op advies over het 18 Mei '85 aan de Staten gepresenteerd rekest. Nogmaals werd in '98 eene poging door Hespe aangewend bij de Constitueerende Vergadering, die 10 April zijn verzoekschriften commissoriaalmaakte.
In 1798 drong hij te vergeefs aan op het onder zijne redactie uitgeven van een Staatscourant. Hij bleef in de politieke bladen schrijven, toenmaals in de Constitutioneels Oprechte Bataafsche Courant, de Constitutioneels Vlieg en de Poli tieke Blixem. In Januari 1802 werden op last van het Staatsbewind de 3 drukpersen van laatstgenoemd blad verzegeld en Hespe, door den uitgever van Tienen als schrijver van een aanstoot gevenden Droom genoemd, in den avond van den 19 op de Voorpoort gevangen gezet. 28 Mei werd deze door het hof van justitie veroordeeld tot 6 jaren verbanning buiten Holland en Westfriesland en in de kosten van het geding; hij verklaarde in hooger beroep te zullen gaan. Op voordracht van den Raad van Oorlog werd hem 17 Juni ook zijne militaire betrekking ontnomen. Verscheidene door hem tot het Staatsbewind gerichte verzoekschriften bleven zonder het gewenschte gevolg. Mede werd 10 Juni 1808 afgewezen zijn verzoek aan koning Lodewijk om aanstelling als procureur bij den gerechte van Amsterdam. In 1818 was hij daar advocaat bij de rechtbank van eersten aanleg.
H. is van zijne vrouw Christina Hoevenaar (met wie hij in 1784 te Utrecht was gehuwd), die in 1785 achttien jaren telde, gescheiden en in Juni 1796 te 's Gravenhage hertrouwd met Marie Joanna Anthonia Bullot, die vóór hem overleed, Amsterdam 6 Aug. 1817 (haar overlijdens-annonce teekent H. als Adt. Soll. bij het gouvernement). Christina hertrouwde 7 Mei '94 te Calais met den bekenden Quint Ondaatje, die 3 kinderen uit haar vorig huwelijk (een in Mei '85 geboren zoontje was bij den vader gebleven) aannam.
H.'s portret gegraveerd door Th. Koning werd 10 Mei '85 door den uitgever der Nederlandsche Courant, D. Schuurman aangekondigd. Een door J. van 't Hoff geteekend portret berust in 's Rijksprentenkabinet te Amsterdam en is gereproduceerd in het Amsterdamsche Jaarboekje 1903, 30.
H. maakte gebrekkige verzen; daarvan komen voor in Eerekrans op de hoofden derdoorluchtige Staatsmannen (Dordr. 1782). 6 Aug. '81 had hij te Lingen een berijmden afscheids- en dankgroet voor ondervonden vriendschap gericht tot 8 dames en 10 heeren aldaar, waaronder 3 en 3 met den naam v.d. Marck. Voorts zag van hem het licht: Missive van den Burger J.C. Hespe, aan den Burger Maire C. W. Visser te Amsterdam. Uitgegeven door V. Laar Mahuet, de Erve Benjamins, drukkers van de Volks Societeit Felix Libertate te Amsterdam; Adres van J.C. Hespe Lid der Societeit: Felix Libertate aan de Repres' van Holland en Municip. van Amsteldam, tegens. de Gevoelens v.d. Vertegenwoordigers der Bat. Clubs of Grondvergaderingen van Amsteidam; J.C. Hespe, Aan het Volk van Holland, en bij-
zonder aan de Burgerij van Amsteldam, ten geleide van het allerinteressantst Adres derJooden in Frankrijk, aan de Nationale Vergadering overgegeeven enz.; Adres aan de Prov. Municipaliteit v. Amsteldam, door Commiss. en Leden der Volks-Soc. Felix Libertate; den 27 Maart 1795 overgegeven, met de Voordragt der Burgers M.S.Asser en J.C. H espe, als ook een adres van eenige Joodsche Burgers tegen de voorgewende Qualificatie v.d. Koster Chaim Moses Cohen; De Burger J.C.
Hespe, aan zyne baave Stadgenooten. Voornaamelyk aan de Algemeene en Byzondee Wykvergaderingen, omtrentde Oproering enz.; J.C. Hespe, aan de Leden der gewapende Schutterij en der Volks-Societ of Leesgezelschappen binnen Amsteldam en Jurisd. uit naam der Comm. ter Organis. der Nat. Guarde, 24 Maart 1795; J.C. Hespe, bijgelegenh. dat eenige Burgers en Burgeressen, in de Offerkist 21 van Grasm. 1795, hunneweldadige Giften bragten; Verhandeling over de vier Hoofddeugden van een Veldheer: uitgespr. op den 30 Dec. 1801, in het Haagsche Depart. der Bat. Maatsch. Tot Nut van 'tAlgemeen.
In 1796 is van hem met eene Toewijding aan de Waarheid en vermeerderd met Aanteekeningen verschenen eene vertaling uit het duitsch van D. Friederichsfeld, De Messias der Jooden, of Republikeinsche Gevoelens over denzelven.
Zie: Monografie van H. Italie in Amsterd. Jaarboekje 1903; Bruinvis, Het Patriotisme te Alkmaar 1781-1791; Sautijn Kluit, De Politieke Kuyerin Nijhoff's Bijdr. 3e reeks, I; Italie, De Sociëteit Felix Libertate in Oud-HollandXVI (1898) 51, 79, 147; Pamfletten Knuttel V, register i.v.
Bruinvis