NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Hendrik, heinrich iii

betekenis & definitie

HENDRIK (Heinrich) III, graaf van Nassau-Dillenburg en Dietz, geb. te Siegen 12 Jan. 1483, gest. te Breda 14 Sept. 1538, oudste zoon van Johann V, graaf van Nassau-Dillenburg en Dietz, en Elisabeth, landgravin van Hessen. Hij was reeds vroeg door zijn kinderloozen oom Engelbrecht II (kol. 819) als diens erfgenaam aangewezen en kwam 1499 naarde Nederlanden.

Opgevoed aan het hof van Philips den Schoone, vergezelde hij dezen op verschillende reizen in Frankrijk, Spanje en Savoye en huwde (1 Aug. 1503) met de rijke erfdochter Françoise van Savoye, dochter van Jacques van Savoye, graaf van Romont, veldoverste van Maximiliaan en Philips. Na Engelbrecht's dood (1504) trad hij volgens beschikking zijns vaders, die diens erfgenaam was, in het bezit van diens nederlandsche goederen, behalve Vianden c.a., die hij aan zijn broeder Wilhelm afstond. Hij werd spoedig een der aanzienlijkste staatslieden en veldheeren in de bourgondische Nederlanden, opvoeder van prins Karel, stadhouder van het tijdelijk bemachtigde Gelre, ridder van het Gulden Vlies. Na Philips' dood werd hij onder de landvoogdes Margaretha een van hare meest vertrouwde raadslieden en veldheeren, invloedrijk lid van den Grooten Raad. Bij den aanval der Franschen en Gelderschen in 1507 verdedigde hij Brabant. Zeer in gunst ook bij keizer Maximiliaan, die in 1508 lang op zijn kasteel Breda verblijf hield, had hij een belangrijk aandeel in diens diplomatieke onderhandelingen met Engeland en Frankrijk, leidend tot den vrede van Kamerijk.

Jong en zeer gekant tegen Frankrijk en Gelder, behoorde hij tot de oorlogspartij en kwam daardoor soms in botsing met de bedachtzame Margaretha. In den nieuwen oorlog tegen Gelre (1511) werd hij kapitein-generaal maar werd door de aan geldgebrek lijdende landvoogdes niet voldoende gesteund en trok zich op zijne goederen terug, totdat (1513) een wapenstilstand gesloten werd. Bij den weldra uitgebroken oorlog tegen Frankrijk werd hij (1513) weder kapitein-generaal der Nederlanden, won met Maximiliaan den slag bij Guinegate (16 Aug.), nam vervolgens Doornik in, maar moest zich weldra tot de verdediging van Henegouwen beperken, totdat de vrede kwam (zomer 1514). Bij het optreden van den jongen Karel V (1515), die bijzonder op hem gesteld was, steeg zijn invloed zeer. Hij was een der sterkste ijveraars voor Karel's huwelijk met de fransche prinses Renée en werd met de onderhandeling dienaangaande belast, die ook tot de vaststelling leidde. Hij, sedert 1512 weduwnaar, huwde zelf met Claude de Châlon, erfgenaam van het prinsdom Oranje, dochter van Jean II van Châlon, prins van Oranje.

Karel benoemde hem (30 Sept. 1515) tot stadhouder van Holland en Zeeland en liet hem (1516) de leiding van den nieuwen oorlog met Gelre over als kapitein-generaal. Hij dwong toen den gelderschen hertog tot afstand van zijne aanspraken op Friesland en wist te Utrecht Karels onechten bloedverwant Philips van Bourgondië bisschop te maken en daarmede de inlijving van het bisdom voor te bereiden. Ook den te Sédan met Frankrijk heulenden Robert van der Marck bedwong hij. Hij versloeg de ‘Zwarte Bende’ (1518) en bewees Karel groote diensten bij diens dingen, na den dood van Maximiliaan, naar de duitsche keizerskroon, als hoofd van de met dat doel naar Duitschland gezonden missie. Met groote bekwaamheid wist hij Karel's keuze door te zetten. Bij den nieuwen oorlog tegen Sédan veroverde hij (1521) het grootste deel van van der Marck's gebied, samen met Franz von Sickingen, metwien hij ook den nieuwen krijg tegen Frankrijk leidde.

Na het mislukte beleg van Mézières rukte koning Frans I in Henegouwen, maar werd ten slotte door Nassau teruggedrongen, die nu (16 Dec. 1521) Doornik veroverde en het met het omliggende gebied voorgoed inlijfde bij de Nederlanden. Hij vergezelde (1522) den Keizer naar Spanje en huwde er, 21 Mei 1521 voor de tweede maal weduwnaar geworden, met de rijke erfdochter Menzia de Mendoga, dochter van Rodrigo, markgraaf van Zenette. Zeven jaar lang bleef hij in Spanje en nam er deel aan de onderhandelingen over den vrede van Madrid. Over Italië, waar hij 's Keizers kroning bijwoonde, keerde hij met dezen naar Duitschland terug en kwam op den rijksdag te Augsburg. Ofschoon in den beginne Luther niet ongenegen en zeer verdraagzaam, volgde hij later 's Keizers voorbeeld en wilde niets weten van de nieuwe leer, die zijn broeder Wilhelm reeds begon te volgen. Hij wilde ‘geen tweeërlei geloof in één huis’ en bleef bij het ‘oude geloof’.

In de Nederlanden teruggekomen (1530), stond hij ook bij de nieuwe landvoogdes Maria in hooge gunst, maar had geen voldoende neiging voor staatszaken om daarop grooten invloed te verkrijgen of zelfs te wenschen, daar hij de zittingen van den nieuwen Raad van State zelden bijwoonde en ook zelden verscheen in zijne stadhouderschappen, waarbij ook Franche Comté gevoegd was. Hij leefde liever vroolijk en in groote weelde in zijn prachtig paleis te Brussel of op zijn kasteel te Breda en toonde belangstelling in de kunst en wetenschap zijner dagen, ontving dichters als Janus Secundus, geleerden als Eobanus Hessus bij zich; de geleerde Vives behoorde tot den hofstaat zijner gelijkgezinde gemalin; hij begunstigde ook schilders, als Jan van Scorel en Bernard van Orley, en tapijtwerkers, bezat een fraaie bibliotheek en maakte veel werk van de geschiedenis van zijn geslacht; zijn kasteel te Breda liet hij omstreeks 1536 door een italiaansch bouwmeester verbouwen. Door een en ander is hij bekend als bevorderaar der nederl. renaissance, al noemt hem Erasmus slechts een platonischen vriend der geleerdheid. Bij de nieuwe verwikkelingen met Frankrijk en Gelre bewees hij groote diensten. Bij den Keizer in hooge gunst, deed hij veel voor zijn broeder Wilhelm in Nassau, wiens aanspraken op Katzenelnbogen hij met alle kracht steunde. In 1533-4 bezocht hij met zijne gemalin en zijn zoon René Spanje nog eens, en ontmoette op weg daarheen Frans I in Dauphiné, nadat hij Franche Comté in beteren staat van verdediging had gebracht.

Na nieuwe onderhandelingen met Frans I, door hem te Parijs gevoerd, volgde in het voorjaar van 1535 een nieuwe oorlog, waarin hij weder het opperbevel voerde en in Picardië binnendrong, zonder groot succes evenwel, daar hij voor Péronne moest wijken en zijn leger uiteenliep. Ook in dezen krijg, gelijk in de vorige, moest hij herhaaldelijk zelf zware kosten dragen. Zijn rijke goederen wist hij evenwel door aankoop in noordwestelijk Brabant nog te vermeerderen. Bij den brand van Breda (1534) toonde hij zich een mild heer en liet de stad volgens een bepaald plan herbouwen. Hij overleed na een korte ziekte en liet een zoon, René, na uit zijn huwelijk met

Claude de Chalon. Zijne weduwe hertrouwde een jaar later met Ferdinand van Arragon, hertog van Calabrië. Bovendien had hij twee onechte kinderen: Alexis, later heer van Conroy, gehuwd met Wilhelmina van Bronkhorst-Batenburg,enElisabeth, gehuwd met Jan van Renesse. Zijn door Barend van Orley geschilderd miniatuurportret is in het Kaiser Friedrich-Museum te Berlijn.

Vele brieven van hem bij O.Meinardus, DerKatzenelnbogische Erbfolgestreit (Leipzig 1899). Over hem vgl.: O. Münch, Geschichte des Hauses Nassau-Oranien III, 162 vlg.; F. Rachfahl, Wilhelm von Oranien (Halle 1906) I, 79 vlg.; Th.M. Roest van Limburg, Het Kasteel van Breda (Leid. 1904) 32.

Over Menzia de Mendoga: Roest van Limburg in JeMaintiendrai(Leiden 1905) I, 70 vlg.; dez., Een Spaansche gravin van Nossau (Leid. 1908).

Blok

< >