NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Hemsterhuis, tiberius

betekenis & definitie

HEMSTERHUIS (Tiberius), geb. te Groningen 1685, niet op 1 Februari (Ruhnkenius), ook niet 9 Januari (portret leidsche senaatskamer) maar vóór 8 Januari, zijn doopdag (de Crane 34), gest. te Leiden 7 April 1766. Hij is de oudste zoon van Franciscus H. uit Sneek en Maria Gronwols ofGroenewout (kol 1067).

Hij bezocht het gymnasium en gaf naar het verhaal reeds heel jong blijken een wonderkind te zijn. Latijn leerde hij van Jodocus Riemsnider en Joannes Greven te Groningen. 25 Aug. 1698 reeds werd H. daar als student ingeschreven, hij volgde de lessen van de hoogleeraren Joh. Bernouilly in de wiskunde, Jac. Gousset in het grieksch en Joannes Braunius in hebreeuwsche oudheden en theologie. In 1710 reisde hij met zijn vader naar Leiden; hij had een album amicorum bij zich met opdrachten van zijn leeraren die hem buitengemeen prijzen. Door Friesland en over Amsterdam kwam men in September in Leiden bij Jac. Perizonius. Over den Haag, Rotterdam, ging men naar Zeeuwsch Vlaanderen, vandaar

naar Dordrecht, waar begin November de boekerij van den secretaris Jan de Witt verkocht werd. Vandaar terug naar Leiden - de handteekeningen van vermaarde mannen met bijschriften, ook van Jac. Gronovius, wijzen den weg -, naar Utrecht en Amsterdam, toen naar Groningen terug omstreeks Kersttijd. Vooral om Perizonius te hooren ging H., herfst 1702, naar Leiden, waar hij 21 Sept. ingeschreven werd als theoloog (‘wonend bij N. Jans op de groene haesengraft’). In Leiden moet Hemsterhuis een opdracht gekregen hebben (zie Praefatio op Pollux -editie 24, cf.

Ruhnkenius 21) om de academische boekerij in orde te brengen; maar de catalogus van 1716 vermeldt van zulke werkzaamheid niets. Van de firma Wetstein heeft H. daar de opdracht gekregen de Pol lux-editie te voleindigen, die door J.H. Lederlin, prof. te Amsterdam begonnen en volbracht was tot in boek 7, maar gestaakt werd wegens het beroep als hoogleeraar naar Straatsburg.

20 Dec. 1704 werd H. tot professor in de philosophie en mathesis aangesteld aan de doorluchtige school te Amsterdam; de inaugureele rede, indien die uitgesproken is, is tot dusverre niet bekend. Omtrent het onderwijs door H. gegeven, zie men van Swinden, Oratio de Hypohes. Phys. 101. 't Schijnt echter dat H. ook de fraaie letteren onderwezen heeft als opvolger van Joh. Rajus (cf. d'O rville, Or. Secul. 41, 125). Misschien is Hemsterhuis om staatkundige redenen of om de gevolgen van onaangenaamheden met curatoren, die hem verdachten van ongeoorloofde briefwisseling met den vijand (in den spaanschen successieoorlog) weggegaan. 24 Jan. 1705 is H. te Harderwijk bevorderd tot A.L.M. et Phil. Doctor; zie de bul bij de Crane 64.

In 1716, 1 Oct., huwde hij Cornelia Maria de Wilde, dochter van Jacob de Wilde, bezitter van een beroemd penningkabinet, waarvan H. in zijn Pollux-editie eenige malen spreekt. H. woonde toen op den Fluweelen Burgwal en trouwde in de Waalsche kerk. Kort daarna 6 Juni 1717 stierf te Franekerde hoogleeraar in het grieksch L. Bos en 26 Aug. werd Hemsterhuis in de vacature benoemd. Eerst 6 Maart 1720 sprak hij zijn inaugureele rede uit: De Graecae Linguae praestantia ex ingenio Graecorum etmoribus probata (Franeker 1720).

Had H. te Amsterdam d'Orville onder zijn leerlingen, te Franeker vestigde hij de naar hem genoemde school met leerlingen als L.C. Valckenaer, J.G. de Chaufepié, J. Schrader e.a. (zie de Crane 73, 133). In Franeker is H. driemaal rector-magnificus geweest, 1723-1724,1729-1730 en 1738-1739. De eerste oratio schijnt te hebben gehandeld over de eischen aan een philoloog te stellen; d e Crane 75 geeft op: ‘Brevi quasi tabella proponam quo quis ingenio natus, quibus a natura animi dotibus instructus, colendis in humanioribus literis philologiaeque studio ornando plurimum et sibi et aliis sit profuturus’. De woorden zijn van H. zelf, de rede is niet uitgegeven.

In 1730 heeft H. gesproken over: de Paulo Apostolo, de derde maal in 1739: de Mathematum et Philosophiae studio cum Literis humanioribus coniungendis, in 1784 door Valckenaer uitgegeven. Bovendien heeft H. tal van lijkredenen gehouden, deels niet uitgegeven, deels te vinden in zijn verzamelde oraties.

In 1726 heeft H. prins Willem Karel Hendrik Friso als leerling gekregen in de vad. gesch., in 1738 kreeg hij den titel van professor in dat vak.

Reeds toen Jac. Gronovius in 1716 overleden was, had men algemeen verwacht, dat H. hem zou

opvolgen; maar, naar beweerd wordt, tegenwerking van P. Burman, in 1715 als opvolger van Perizonius naar Leiden gekomen, had H. geweerd. Eerst in 1721 was Hayerkamp benoemd, maar in 1740 benoemden curatoren Oudendorp en Hemsterhuis tot professoren te Leiden, met voorrang voor laatstgenoemde, die 25 Nov. 1740 oreerde: de Literarum Humaniorum studiis ad mores emendandos virtutisque cultum conferendis (uitgave Valckenaer 81). Rector Magn. is H. geweest 1747-1748; 8 Febr. 1748 sprak hij de Statu Belgii. Te voren 15 Mei 1747 had hij Willem IV uit naam van den senaat begroet, welke Oratio Panegyrica 29 Juni in het openbaar gehouden en daarna gedrukt is: Oratio ad... PrincipemArausii et Nassaviae... etc.

Deze redevoering is ook in het nederlandsch verschenen en bezongen in een latijnsch epigram van H. S(nakenburg). Emeritus is H. geworden kort daarna, 28 Oct. 1765, en opgevolgd door zijn leerling L.C. Valckenaer. Zijn echtgenoot heeft hem slechts kort overleefd; zij overl. 13 April 1766. Drie kinderen stammen uit dezen echt: Jacob, in zeedienst jong gestorven; François geb. te Franeker 17 Januari 1722, gest. kinderloos 23 Juli 1790 te 's Gravenhage, de bekende wijsgeer, en Tiberius, geb. te Franeker 15 Juni 1724, gest. aldaar 1749.

Zijn 1766 door J.G. Palthe geschilderd portret is in de univ. bibliotheek te Groningen en is door W. Pether in zwarte kunst gegraveerd; een ander portret in de senaatkamer te Leiden.

De geschriften van Tiberius H. zijn de volgende: Julii Pollucis Onomasticum, Graece et Latine... septem quidem prioribus libris Joh. Hendr. Lederlinus... posteum reliqui... Tib. Hemsterhuis (Amst. 1706. 2 voll.) (zie over dit boek E. Bethe, Pollucis On. praef.

XVI); Luciani Samosatensis Opera cum nova versione. Tom. I cuius priorem partem... curavitT ib. Hemsterhusius, ceteras inde partes ordinavitJ oan Fr. Reitzius (Amst. 1743). Uit de praefatio blijkt, dat Wetstein aan Hemsterhuis de uitgaaf had opgedragen van Lucianus in 1720; maar eerst in 1730 kon met drukken begonnen worden en in 1736 was H. nog pas met één zesde deel, tot deel 1,525 gereed.

De firma ontsloeg hem van zijne verdere verplichtingen en droeg die over aan Joan. Fred. Reitz uit Utrecht. In 1743 verscheen het geheel, haastig werk, zonder verdienste (nadruk Biponti 1789-1793; Lipsiae 1822-1829, 1831); te voren was verschenen: Lucianus, Colloquia Selecta et Timon; (adi. est Cebetis Tabula etMenandri Sententiae Morales) Gr. et lat. cum notis H. (Amst. 1708, 1732, Basel 1777); de aanteekeningen door H. aan den rand van zijn ex. of achter in den index bijgeschreven - zoo placht hij te doen - zijn uit zijn schriftelijke nalatenschap die op de leidsche bibliotheek berust, verzameld en uitgegeven door Jacob Geel: Tib. Hemsterhusii Animadversionum in LucianumAppendix (L.B. 1824), later vermeerderd met opmerkingen aangaande Pollux, Harpocration, Juliani Caesares, Ap. Rhodius, uitgegeven onder den titel: Anecdota Hemsterhusiana Pars I (L.B. 1825).

Het tweede deel is nooit verschenen (cf. Alg. Konst- en Letterbode 1826, II, 293 vlg.) evenmin als de op de oostersche letteren betrekking hebbende nagelaten schrifturen, die Hamaker zou uitgeven. Men leze vooral de praefatio van Geel op de Anecdota.

Behalve een latijnsche vertaling bij de Aveseditie van Kuster heeft H. uitgegeven: Aristophanis Comoedia Plutus (Harlingen

1744; Leipzig 1811); Notae et emendationes ad Xenophontem Ephesium in Miscellanea Critica III-VI; dan heeft hij aanteekeningen geleverd in edities van Thomas Magister (L.B. 1757), Callimachus (Tr. a. Rh. 1761,2v.), Hesychius (L.B. 1766) en Propertius ed. Burman (Trai. 1780); Observationes ad Chrysostomi Homilias achter Raphelii Ann. in N. T. Zes door H. gehouden oraties zijn te vinden in: Tib. H. Orationes (L.B. 1784). Een is door Halbertsma in Letterk. Naoogst gepubliceerd: Lectio publica de Originibus Linguae Graecae.

Anoniem heeft H. geschreven: Colloquium de scriptis etscriptoribus memoriam Jani Wittii Magni Ordinis Hollandiae quondam consiliarii et in ea acerba patriae vulnera hodie intempestive refricantibus (L.B. 1757). Dat hij aandeel heeft gehad aan de satire op Burman Chrestomathia Petronio-Burmanniana (Florence d.i. Amst. 1734), wordt door de Crane ontkend; cf. Saxe On. V, 474.

Zijn handschriften door van der Hoop aan de leidsche bibliotheek in 1790 geschonken, zijn beschreven in Geel 'sCatalogus.

Aan waardeering heeft het H. niet ontbroken. Reeds als aankomend jongeling was hij om zijn bedrevenheid in de oostersche talen beroemd; Bentley begroet zijn Pollux met zeer loffelijk getuigenis; de brieven betreffende deze uitgaaf heeft J.Th. Bergmann afgedrukt achter: Elogium T.H. (L.B. 1824) 34-36, cf. 336-352; zij staan ook inFriedemann,R. Bentleii, et doctt. virr. Epp. partim mutuae (Lips. 1825). En als Ruhnkenius in 1768 bij het neerleggen van zijn rectoraat het ideaal van den criticus schilderen wil, dan valt dat beeld samen met den twee jaar te voren overleden H. en de redevoering: Deperfecto Critico, spectato in exemplo T.H. wordt eenigszins omgewerkt het beroemde Elogium Hemsterhusii. Valckenaer huldigt H., zijn leermeester te Franeker, zijn voorganger in Leiden, in de praefatio van de Theocriti Decem Eidullia opgedragen aan zijn zoon Franciscus H.

Een geslacht later heeft Geel aan H. den lof gegeven, die het gevolg was van zijn bewondering. Hemsterhuis heeft het grieksch los van de oostersche talen gedoceerd; misschien is hij tot die nieuwigheid voor zijn dagen gekomen door zijn wiskundig ontwikkelden geest, misschien ook door het voorbeeld van zijn franeker voorganger L. Bos; in het algemeen toch behoorde grieksch minder bij latijn dan bij de orientalia. Zoo heeft H. door zijn methodischen arbeid zich voor de studie van het grieksch in Holland een naam verworven, die met dien van Scaliger vergeleken wordt. Zijn conjecturen opXenophon Ephesius zijn later bevestigd in een hs., gevonden door d'Orville, zijn meest beroemden leerling uit den amsterdamschen tijd.

Zie: D. Ruhnkenii, Elogium Tib. Hemsterhusii (L.B. 1768,1789,1823); hetzelfde werk acc. R. Bentleii duae epp. ad T.H. etc. ed. J.Th.

Bergman (L.B. 1824); hierbij: SupplementaAnnotationisad Elogium T.H. (L.B. 1874); vertaald door P. van den Bosch (Leyden 1769). Een verkorting van het Elogium vindt men achter Harless, de Vitis Philologorum etc. IV, 221 (Bremae 1768); J.W. de Crane, Bijzonderheden de familie H. betreffende (Leiden 1827), cf. G(e el) in Alg. K.-en Letterbode, 1827, II, 330; Vriemoet, Ath. Fr. 782 vlg.; Saxe, On.

Litt. VI, 100; te Water, Oratio de Rebus Ac. L. B. passim; Siegenbeek, Gesch. Leidsche Hoogeschool II,

T. en B. 196, en reg.; D.J. van Lennep, ///. Amst Ath. Memorabilia (Amst. 1832) reg. Hierin is ook de rede van d'O rville van 1732 afgedrukt en van aanteekeningen voorzien; Sandys, Hist. ofc/ass. Scholarship II (Cambridge 1908) 447 vlg., waar een portret van Snellincx voor dat van Hemsterhuis uitgegeven wordt evenals in Gudeman, /magines Philologorum (Leipz. 1911).

Slijper

< >