NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Hamel, anton gerard van

betekenis & definitie

HAMEL (Anton Gerard van), geb. te Haarlem 17 Jan. 1842, overl. te Amsterdam 15 April 1907. Na te Groningen zijn candidaats- en doctoraal examen in de theologie te hebben gedaan (1863), bracht hij een jaar te Genève door, en liet zich vervolgens (6 Oct. 1864) als student inschrijven te Leiden, waarheen zijn vader, Joost

Adriaan v.H., waalsch predikant, beroepen was. In 1866 werd hij hulpprediker te Brussel, het volgende jaar te Leiden, en op 16 Febr. 1868 predikant derwaalsche gemeente te Leeuwarden. In 1872 deed hij zijne intree bij dezelfde gemeente te Rotterdam.

Tweejaren te voren had hij zijne echtgenoote, Jeanne van Goens, dochter van den ambtgenoot zijns vaders Dr. F.C.J. van Goens, verloren, terwijl zijne tweede echtgenoote Elise

de Kok hem in 1888 ontviel. Ten derde male is hij gehuwd met Marie van Stockum.

In 1879 nam hij wegens verandering in zijne godsdienstige overtuiging ontslag als predikant, om zich te Parijs op de wetenschappelijke studie van het Fransch te gaan toeleggen. Daarop volgde in 1884 de benoeming tot hoogleeraar in de fransche taal en letterkunde te Groningen, terwijl hem in 1889 werd opgedragen het voorzitterschap der commissie voor de fransche acte-examens; in de wijze van afnemen dier examens zijn door hem belangrijke verbeteringen aangebracht.

Als predikant behoorde hij tot de voorstanders van de ethische richting onder de modernen. Dat bleek onder meer uit het artikel Godsdienstzondermetaphysica in Theol. Tijdschr. 1874, uit de voordracht Godsdienstig leven (1875) en uit het academisch proefschrift Proeve eenerkritiek van de leerdergoddelijke Voorzienigheid (1879).

Van 1872-1877 was hij redacteur van het GodsdienstigAlbum; in 1875 werd hij mederedacteur, in 1880 hoofdredacteur van Los en Vast, in 1887 is hij opgenomen in de redactie van de Gids. Zijn geschriften over de romaansche filologie kenmerken zich evenals zijn letterkundig werk door een zeer verzorgden stijl. De fonetiek was bijzonder voorwerp zijner belangstelling. In 1877 behoorde hij tot de jury, die een prijsvraag over een tooneelstuk moest beoordeelen en de Kiesvereeniging van Stellendijk bekroonde.

Na in 1884 het hoogleeraarsambt te hebben aanvaard met eene rede over La chaire de français dans une université néerlandaise, sprak hij in 1897 als rector magnificus over L'âme française. In 1907, dat zijn sterfjaar zou worden, nam hij zijn ontslag, ten einde in Parijs zich ongestoord aan de studie te kunnen wijden.

Zie: J.J. Salverda de Grave in Levensb. Letterk. 1908, met bibliografie, evenwel zonder de artikelen in Leidsch Dagblad, waarvan van Hamel als leidsch student eenigen tijd redacteur was, en die opstellen voor de Opr. Haarl. Ct., welke gedurende zijn verblijf te Parijs van 1882-1884 zijn geschreven.

Herderscheê

< >