GRONINGEN (heer Egbert van) (2), tweede zoon van den eersten Egbert (hiervoor), volgde dezen op in de praefectuur, dus omstreeks 1240, ten minste in een derde gedeelte van de daaruit voortvloeiende rechten. Ook hij had een levendig aandeel aan de langdurige veeten tusschen de
Gelkingen en zijne familie, benevens in die in de naburige friesche gewesten en Drente.