GRONEMAN (Hendrik Jan Herman), geb. te Zutphen 14 Juni 1840, zoon van Johannes Casparus TheodorusenFlorentia Adriana Francina de Bruin, overl. te Velp (bij Arnhem) 5 Maart 1908, behaalde in 1863 te Delft het diploma van civiel ingenieur. Na leeraar in wis- en werktuigkunde, cosmographie en lijnteekenen te zijn geweest aan de rijks H.B.S. te Roermond en te Groningen, woonde hij als ambteloos burger beurtelings te Oosterbeek en te Velp en een tijdlang te Zutphen, waar hij in het archief der gemeente en in dat der St.
Walburgskerk werkte. Groneman schreef hoofdzakelijk over natuurkundige en oudheidkundige onderwerpen in verschillende periodieken, als het Album der Natuur, Eigen Haard, Oud- Holland, de Kunstbode, Gelderl. Volks-Almanak, Bijdragen en Mededeelingen van Gelre.
Afzonderlijk gaf hij uit: Hedendaagsche Bouwkunst (Gron. en den Haag 1868-1870) en de WildeAndries (Zutphen 1890).
Gimberg