GOUDA (Guillielmus Hermannus de), ookGuilielmus Hermanni en Willem Hermansz., geb. omstreeks 1466, gest. 1510, bloedverwant van Cornelius Aurelius (1 kol. 196), Augustijner monnik in het klooster Steyn bij Gouda, studiemakker en vriend van Erasmus, verdienstelijk beoefenaar der latijnsche letteren. Een lijstje van zijne geschriften vindt men bijValerius Andreas, Bibliotheca Belgica (Lovanii 1643), 320, een zestal brieven van hem in Erasmi OpusEpistolarum, ed. P.S. All e n , Oxford 1906, I, no. 34-36, 38, 92,142 (benevens zes aan hem gericht no. 39, 81,83, 84, 172, 178) en vijf brieven van hem aan Cornelius Aurelius met één van Aurelius aan hem, in Ned. Arob. v. Kerkgesch. IV (1905) 54-73. Hij heeft geruimen tijd gewerkt aan eene uitvoerige Hollandsche kroniek in het Latijn, welke helaas onvoltooid gebleven en verloren is gegaan. Zijne tijdgenooten hielden het voor een hoogst belangrijk werk. Volgens Jan van Naeldwijk (zie Bijdr. voor Vad. Gesch. en Oudheidk., 3e R. IV, 1888, 401) had de auteur ‘moeten reysen in menighe plaetsen, steden, sloten, castelen ende dorpen om te besyen ende te ondersoecken, off hy ergent wat nieuwes ende sonderlincks soude vinden, ter materyen ende ten propoeste dyenende, tot een loff ende prijs ende hoecheyt der princhen graven ende huyse van Hollant.’ Hij beweert ook, dat Cornelius Aurelius voor zijne Divisiekroniek veel ‘getranslateert heeft uut den Latijnen in Duytsch, uut die cronyck, die Wilhelmus van der Gou ghemaect heeft.’ Zijn jongere tijdgenoot Reynerus Snoyus, gest. 1537, zegt in de voorrede op het vijfde boek van zijn werk De rebus Batavicis libri XIII (uitgeg. door Fr. Sweertiusin Rerum Belgicarum annales, Francof. 1620) II, 51, dat hij veel uit diens aanteekeningen heeft geput. Eene tweede kroniek van Guillielmus Hermannus de Gouda, getiteld: Hollandiae Gelriaeque bellum, dat den Hollandsch-Gelderschen oorlog in 1504 tot 1508 behandelt, is slechts van geringen omvang. Hij beschrijft daarin de krijgsbedrijven derGelderschen vooral in 1508, die van uit het door hen bezette Weesp (Mei 1508) en Muiden, Amsterdam en Noord-Holland belaagden. Dit geschriftje is bedoeld als eene historische toelichting van zijn gedicht op het geteisterde Weesp, dat hij bezocht vier dagen nadat het door de Gelderschen (op 24 Januari 1509) was ontruimd. Het is tezamen met het gedicht op Weesp uitgegeven naar twee nu verloren handschriften en naar den amsterdamschen druk van 1517(?) door A. Matthaeus in zijne Veteris aevianalecta, I (Hagae Comitum 1738) 321-354.
Zie: J. Walvis, Beschrijving der stad Gouda, (Gouda 1713), 239-244; Erasmi Opus epistolarum, ed. P.S. Allen, I (Oxford 1906), 128; Fruin, Verspr. Geschr. VIII, 226 vlg. 274, 280 vlg.; Moes-Burger, De Amsterdamsche boekdrukkers en uitgevers in deXVIde eeuw, IV ('s-Gravenh. 1914), 379-383.
Hulshof