NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 06-05-2022

Fagel, mr. hendrik, baron (3)

betekenis & definitie

FAGEL (Mr. Hendrik, baron) (3), geb. te Amsterdam 21 Maart 1765, gedoopt N.Z. kapel 29 Maart; overl. te 's Gravenhage 22 Maart 1838, oudste zoon van Mr. François (6) en van Anna Maria Boreel. Hij werd reeds op 13-jarigen leeftijd (‘annos academicos habens’!?) 12 Sept. 1778 te Leiden student. Den jeugdigen leerling werd als ‘ephorus’ toegevoegd Frederik Gervinus, een leidsman van 34 jaar, geboortig uit Tweebruggen. Op 22 Aug. 1785 opnieuw aldaar ingeschreven, ditmaal als jur. cand., promoveerde hij 7 Sept. 1785 te Leiden op diss. de Foederum Sanctitate.

Vervolgens diende hij de vergadering der S.G. één jaar, buiten bezwaar van 's lands schatkist, en werd in 1787 op voorstel van Willem V aan zijn grootvader en naamgenoot als tweeden griffier toegevoegd. Na diens dood werd hij griffier en was alzoo sedert 1672 de zesde in zijn geslacht, die met dit gewichtig ambt werd bekleed. Doch ook de laatste.

In 1788 werd hij als extraord. ambassadeur met van de Spiegel naar Engeland gezonden om een verbond tusschen de Republiek, Engeland en Pruisen te sluiten. Deze alliantie kwam tot stand en waarborgde wel het erfstadhouderschap, doch voordeel bracht het ons land niet aan. Het was bij die gelegenheid dat beiden de aanzienlijke geschenken van Engeland van de hand wezen, deels om het vaderland geen verplichtingen van dergelijken aard op te leggen, deels omdat zij het beneden hun waardigheid achtten voor zich zelf voordeelen te genieten ter gelegenheid van een tractaat, waaruit het land geen voordeel trok.

In October 1794 werd Fagel opnieuw naar Engeland gezonden om Pitt de noodzakelijkheid aan te toonen, waarin men zich hier bevond, om met de bewindvoerders in Frankrijk te onderbandelen, tevens om dezen tot gemeenschappelijke handeling met de franschen te overreden. Het vaste besluit van Pitt om met deze laatsten in geen vergelijk te komen, deed deze zending op niets uitloopen. Intusschen bezweek de Republiek. Fagel bleef in Engeland; zijn goederen in Holland werden geconfisqueerd, zijn briefwisseling onderschept en achtergehouden. Hij zelf werd tot zijn groot ongenoegen gepasseerd, toen Willem V een ‘homme d'affaires’ noodig had voor het verkeer met de engelsche regeering. Daarvoor werd de gewezen gezant der Republiek van Nagell gekozen en Fagel verliet Engeland. Hij vestigde zich op het vasteland, te Hamburg en in Zwitserland, doch keerde op uitnoodiging van de prinses van Oranje in 1798 naar Engeland terug, waar hij zijn kennis en doorzicht opnieuw aan de leden van het Oranjehuis wijdde. Gesteund door een aanzienlijk jaargeld, hem toegelegd door de engelsche regeering en verwant aan vele hooggeplaatste personen in het Vereenigd Koninkrijk, kon hij zich beter in zijn lot schikken dan de andere nederlandsche ballingen. In 1804 werd hij in Engeland genaturaliseerd, in 1810 eeredoctor van Oxford. Fagel belastte zich met het toezicht op de opvoeding van den erfprins, die de universiteit te Oxford bezocht en hield steeds de belangen van de Oranjes in het oog. In 1813 verkreeg de prins mede door zijn bemiddeling de toestemming van Engeland en daardoor van de mogendheden om zich in Nederland aan het hoofd der zaken te stellen. Met Willem keerde hij in dat jaar in het vaderland terug, werd wegens zijn vele diensten in den adelstand verheven met den titel van baron en 28 Aug. 1814 beschreven in de ridderschap van Holland.

Van 1813 tot 1824 was hij gezant in Engeland, voornamelijk met het oog op de koloniale aangelegenheden. In 1824 werd hem als extraord. ambassadeur Falck toegevoegd, die hem nog in hetzelfde jaar als gezant verving. Na zijn terugkeer in het vaderland werd hij lid der gedeputeerde staten van Holland, staatsraad en minister van staat.

10 October 1790 was hij te 's Gravenhage gehuwd met Agneta Margaretha Catharina Boreel, geb. te 's Gravenhage 8 Maart 1770, grootmeesteres der prinses van Oranje (Anna Paulowna), overl. te Parijs 8 Juli 1824, dochter van Mr. Willem en van Maria Trip.

Dit huwelijk bleef kinderloos.

Zie: Vreede, Inl. tot de Nederl. diplomatie II B, bijlagen 132; Tijdspiegel 1899, 393; Je Maintiendrai, II, 295-330; Over zijn woning in het Noordeinde te 's Gravenhage: Jaarb. Die Haghe 1913, 145.

Regt

< >