NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 06-05-2022

Everardi, nicolaus (1)

betekenis & definitie

EVERARDI (Nicolaus) (1), de Middelburgo, overl. te Mechelen 5 Aug. 1532, beroemd rechtsgeleerde. Volgens sommigen geb. te Grijpskerke nabij Middelburg, volgens anderen te Middelburg, schijnt het laatste het meest juist. Hij noemt zich zelf steeds: de Middelburgo. Zijn vader was volgens sommigen schipper, terwijl anderen hem een afstammeling maken van een oud adellijk geslacht. Zijn geboortejaar was 1462 of 1463. Zijn vader heette Evert (Everardus), de naam zijner moeder blijkt uit een lijkdicht, door zijn zoon Nicolaus Grudius vervaardigd, en waarin wij lezen: ‘Evrardo patre, de Glycera genitrice creatum Walchria Nicoleon me tulit inter aquas.’

Hij studeerde te Leuven en verkreeg daar in 1493 den doctorstitel in de rechten. Spoedig daarna trad hij op als officiaal van den bisschop van Kamerijk te Brussel en werd deken van het kapittel van St. Guido te Anderlecht. Daarna huwde hij en was eenigen tijd hoogleeraar in de rechten te Leuven. Dit laatste wordt door sommige biografen ontkend; het reeds genoemde lijkdicht zegt: ‘Docta rudimentum dederat Lovania legum Quae mihi, mox a me, quas docuit, didicit.’

In 1504 was hij rector der leuvensche universiteit. In 1505 werd hij raadsheer in den Grooten Raad te Mechelen (‘hac prius urbe (d.i. Mechelen) Senator’), daarna in 1509 president van het Hof van Holland (‘post Batavis Praeses jura sacrata dedi’) en ten slotte in 1528 president van den Grooten Raad te Mechelen. Deze hoogste magistraatsfunctie vervulde hij tot zijn dood.

Grooten roem als rechtsgeleerde verwierf hij door de uitgave van een boek onder den titel: Clarissimi viri domini Nicolai Euerardi de Middelburgo insignis Louanien. Academie iuris utriusque Doctoris Ac illustrissimi et serenissimi Hispaniarum Principis Caroli Archiducis Austrie ducis Burgundie Brabantie etc. Consularis Presidis Hollandie Selandie et Phrisie ad magnificum et celeberrimum virum dnm. Joannem le Sauuaige dominum de Scaubeke equitem auratum eiusdem serenissimi Principis Cancellarium Topicorum seu de locis legalibus Liber (Lovanii 1516; in de 16e en 17e eeuw meermalen herdrukt, o.a. door de zorg van Dionysius Gothofredus). Het geeft een ‘Preambula’, waarin twaalf algemeene beginselen van interpretatie worden ontwikkeld en daarna eene behandeling van 100 (in latere drukken uitgebreid tot 131) ‘loci’. Hij maakt daarbij een onderscheid tusschen ‘argumentum’ en ‘locus’. Onder het eerste verstaat hij: ‘ratio rei dubie de qua queritur fide faciens’; daarentegen is een locus: ‘sedes argumenti ex quo veluti e sede argumentum promitur.’ De behandeling van alle ‘loci’ is dezelfde. De ‘locus’ wordt medegedeeld en daaruit het ‘argumentum’ afgeleid met opgave der teksten uit het Corpus Juris en aanwijzing der grenzen waarbinnen het gebruik van het ‘argumentum’ geoorloofd te achten is. Een voorbeeld is de ‘locus de verisimili’, waaruit een veelvuldig gebruikt en zeer nuttig argument geput wordt; in de eerste plaats tot opsporing van den wil van den erflater. Als tekst wordt o.a. genoemd een constitutie van Justinianus (1. 7 C. VI, 25). Veel aandacht wordt gewijd aan het beroemde ‘argumentum a contrario’. De waarde van het boek is zeer verschillend beoordeeld. Het onderwerp des schrijvers is uitermate moeilijk; het beroep op algemeene rechtsspreuken bij de interpretatie, vooral waar het de casuïstisch opgezette boeken van het Corpus Juris geldt, zeer gevaarlijk. Von Savigny roemt het zeer en ziet er een merkwaardige poging in om, uitgaande van de oudheid, de rechtswetenschap te zuiveren en op te wekken tot philosophisch denken. Had hij navolgers gevonden, hij ware volgens von Savigny de stichter eener nieuwe school geworden die eene weldadige tegenstelling had gevormd tot de richting der Humanisten. Nu hij dezen niet vond, bleef zijn werk een alleenstaand verschijnsel. Een vergelijking met de glossatoren valt in zijn voordeel uit. Dit oordeel is door Stintzing verworpen, die in den opzet van het werk en in de wijze van behandeling niet anders dan smakelooze scholastiek kan zien.

Een tweede belangrijke uitgave zijn de Consilia sive Responsa (Lov. 1554, herdrukt Francof. 1594, Arenaci 1642) bevattende 247 adviezen. Deze zijn in den regel helder en kort gesteld. Een voorbeeld van merkwaardige argumentatie vindt men in no. 25: ‘quia ordinata charitas incipit seipsa.’ De verzameling heeft groot gezag gehad. Wanneer Hugo de Groot in 1620 zijn broeder Willem over rechtsstudie schrijft, raadt hij hem in de eerste plaats aan ‘Everhardi tum locos communes tum consilia’ te gebruiken. Ook Everard Bronchorst beroept zich op hem (zie diens: Diarium 163).

Een korte: Nomenciatura legum. Quibus praecipua Juris Civilis capita continentur, aanvankelijk afzonderlijk verschenen, is uitgegeven achter Georg. Brucksulbergii Memoriale Juridicum (Lugd. Bat. 1657 en 1676). George Adam Brunner bewerkte een Synopsis Locorum legalium N.Everardi a Middelburgo (Arenaci 1643). In de koninklijke bibliotheek in den Haag bevindt zich een exemplaar der eerste folio-uitgave van de Topica met tal van handschriftelijke aanteekeningen en een van de uitgave der Consilia van 1594 uit de bibliotheek van den bekenden jurist Gos. van Steenler.

Uit zijn geschriften blijkt de groote belezenheid van Everardi. De verschillende werken der glossatoren worden met de klassieke literatuur voordurend aangehaald, vooral Cicero. In de ‘Preambula’ noemt de schrijver als zijn leermeesters te Leuven Arnoldus de Beka en Petrus de Thenis. In de‘Prefatio’wordt over het - ten onrechte door sommigen in twijfel getrokken - professoraat te Leuven van den schrijver iets medegedeeld. Uit verschillende plaatsen van de Topica blijkt, dat het voor de studenten der leuvensche hoogeschool is geschreven. Johannes Munterius voegde er een uitvoerig register aan toe, opgedragen ‘omnibus Juris studiosis.’ Everardi wordt geroemd om zijn buitengewoon geheugen; als magistraat wordt hij als man van groote onpartijdigheid en eerlijkheid geprezen. Groot vertrouwen stelde Karel V in hem. Met Erasmus stond hij in briefwisseling. Een brief van Erasmus aan hem van 24 Dec. 1525 over het huwelijk van Luther wordt vermeld door H. Brugmans, Verslag van een onderzoek in Engeland naar archivalia ('sGrav. 1895) 387.

De naam zijner vrouw wordt ons vermeld als Elisabeth van Blioul ofvan Bladel. Het lijkdicht van zijn zoon noemt haar: ‘Bladellae stirpus Elissa.’ Bij haar was hij vader van een talrijk kroost. Als zonen zijn bekend: Pieter (geestelijke), Franciscus, Everard (president van den Grooten Raad te Mechelen), N icolaas Grudius (overl.in 1571 alsgezantteVenetië),Adrianus (kanselier van Gelderland) en de beroemde dichter Janus Secundus. Isabella van Grijpskerke, hun dochter, volgt in dit deel.

Zijn portret is gegraveerd door Ph. Galle.

Zie: W.J.C. van Hasselt, Het geslacht der Nicolai, en de portretten van Joannes Secundus, in De Gids, Mengelingen III (1839) 356 v.v.; P. Bosscha, Joannis Nicolaii Secundi Hagani Opera Omnia (Lugd. Bat. 1821) voorrede; F.C. von Savigny, Geschichte des Röm. Rechts im MittelalterVI, 465 v.; R. Stintzing, Geschichte der Deutschen Rechtswissenschaft I, 118 v., 145, 339, 525 v.; Analectes pourservira l'hist. eccl. de la BelgiqueXXVII (1898) 309; J. d e Wal, Collectanea (hs. leidsche univ. bibliotheek) VI, 51,67v.; XI, 148v.; J.H. de Stoppelaar, Inventaris v.h. oud archief der stad Middelburg (Midd. 1883) no. 1271, 1286 (over zijn zoon Franciscus).

van Kuyk

< >