NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Doorninck, mr. martinus van

betekenis & definitie

DOORNINCK (Mr. Martinus van), geb. te Deventer27 Juli 1775, overl. aldaar 7 Juni 1837, was zoon van Mr.

Damian Joan van Doorninck en van Wilhelmina Elisabeth Mechteld Vijfhuis. Hij huwde te Deventer 28 Juli 1805 Adria na Maria Lamberts, geb. te Deventer 30 Juli 1785, overl. te Olst20 Dec. 1857, dochter van Jan en van Johanna van Duren. Na 20 Dec. 1796 aan de universiteit te Leiden tot doctor in de rechtswetenschap te zijn gepromoveerd, keerde hij naar zijn vaderstad terug, waar hij reeds in 1798 tot lid van de municipaliteit werd gekozen; bij de politieke verandering in 1802 kreeg hij een plaats als gecommitteerde uit de burgerij, welke betrekking hij in 1808 met die van vroedschap verwisselde; tot zijn dood toe bleef hij lid van den stedelijken raad, terwijl hij van 1831-1837 burgemeester van Deventer was. Voorts was hij van 1820-1824 en van 1829-1837 lid van de Provinciale Staten van Overijsel en eenige jaren gedeputeerde en van 1824-1827 lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. In al die openbare betrekkingen legde hij groote kennis en ijver aan den dag.Reeds van den beginne van zijn intrede in de maatschappij had de gesteldheid der dijken en wateren in den omtrek van Deventer zijn bijzondere aandacht getrokken; hij had als heemraad van Salland, waartoe hij in 1798 gekozen werd, de gelegenheid om zich in bijzonderheden op de hoogte te stellen. Toen dan ook in 1805 het Departementaal bestuur van Overijsel een prijsvraag uitschreef over de beste wijze, waarop de afkoop der bijzondere dijkplichtigheid van de dijken langs den IJsel, behoorende tot de Zallandsche en Brixkampsche Schouwen en het brengen van deze onder één directie konde plaats vinden, had van Doorninck het

geluk, dat zijn antwoord met de gouden medaille bekroond werd. Hij was zegt een tijdgenoot: ‘de vraagbaak van allen en werd overal gebruikt, waar het belangen van dezen aard gold’. Bij Kon. Besl. van 20 Juni

1810 no. 4 werd hij benoemd tot president der ringcommissie, ingesteld tot beheer der dijken, in den ring van den Beneden-IJsel.

Als burgemeester van Deventer richtte hij in de eerste plaats zijn aandacht op een goede, overzichtelijke administratie der geldmiddelen; alle van vroeger ingeslopen misbruiken werden streng geweerd. Zooveel de geldelijke middelen het toelieten, werden openbare werken uitgevoerd en in de zes jaren van zijn bewind werden talrijke verbeteringen en verfraaiingen aan straten en openbare gebouwen aangebracht. Het onderwijs lag hem na aan het hart: zoo kwamen onderzijn bestuur o.a. de kleine-kinderscholen tot stand, terwijl hij zeer ijverde voor een betere inrichting der armenscholen. Van Doorninckwas een grondig kenner van de oude geschiedenis van Overijsel en van Deventer en ordende met Mr. A.G. Besier een deel van het deventer archief. Zijn met veel zorg en kennis verzamelde muntenkabinet telde vele zeldzame exemplaren.

Hij was lid van het koninkl. genootschap Concordia te Brussel, van de Mij. der Nederl. Letterkunde te Leiden en van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap van kunsten en wetenschappen.

Hij schreef: Verhandeling over de voet en wijze, waarop de dijken onder de Zallandsche en Brixkampsche Schouwen behorende, onder ene directie konden worden gebragt en de dijkplichtigheid afgekocht (Deventer 1807); Aanmerkingen op het ontwerp van afleiding van den Rijn langs den IJssel en door de Provincie Overijssel (Deventer 1828); Memorie van den Raad derstad Deventeroverhet Rapport aan Z.M. den Koning uitgebragt door de Commissie tot onderzoek der Beste Rivierafleidingen (Deventer 1828); Gedenkpenningen en munten uitde penningkas van een liefhebber der hedendaagsche penningkunde te Deventer (1833).

Zie:W.H.Cost Jordens in Jaarboekje voor de Provincie Overijssel 1838,15; DeventerCourant9 Juni 1837; Handelingen Letterk. 1837, 49-51; P.N. van Doorninck, Oorkondenboek van het geslacht Doominck (1895) 591,603, 607 en 608.

H. Kronenberg

< >