NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Delden, mr. albert van

betekenis & definitie

DELDEN (Mr. Albert van), verdienstelijk rechtsgeleerde en staatsman, 20 Febr. 1828 te Deventer geb. en 8 Nov. 1898 ald. overl.

Na van 1845-50 te Utrecht in de rechten gestudeerd te hebben, vestigde hij zich als advocaat in zijn geboorteplaats, waar hij in 1856 tot lid van de Prov. Staten van Overijsel, in 1859 tot lid van den gemeenteraad, in 1861 tot wethouder en in 1864 tot afgevaardigde naar de 2e Kamer der Stat.-Generaal gekozen werd. Onverminderd heeft van Delden zich zijn leven lang in de achting zijner stadgenooten mogen verheugen, getuige de medaille enrhet album hem op zijn 70en verjaardag als een unanieme hulde der deventer burgerij geschonken. Bijna onafgebroken is v.D. sedert zijn verkiezing in 1864, tot September 1897 toe, lid van de 2e Kamer voor het hoofdkiesdistrict Deventer gebleven, zich al dien tijd verheugende ook in de sympathie zijner medeleden van het parlement. Staatkundig behoorde hij hier tot de vooruitstrevende fractie der liberale partij. Van D. had zitting in het kabinet de Vries-van de Putte (Juli 1872-Aug. 1874) als minister van Financiën. Voor het eerst sedert 1848 kon voor 1874 een begrooting ingediend worden, waarop de gewone middelen de gewone uitgaven dekten. Een wetsontwerp, regelende de herschatting van de belastbare opbrengst der gebouwde eigendommen werd aangenomen; v.D.'s voorstel om den zilveren muntstandaard door den gouden te vervangen werd verworpen.

Zie: Eigen Haard 1898, 421 en 458.

Zuidema

< >