NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Dam, jacob van (1)

betekenis & definitie

DAM (Jacob van) (1), geb. te Utrecht in 1629, overl. aldaar 22 Mrt. 1709, zoon van Dr. Peter van Dam (2) en van Catharina Poeyt (kol. 681).

Hij werd 23 Nov. 1661 secretaris van de directie van den Levantschen Handel, 1 Apr. 1666 benoemd tot consul der Nederlandsche natie te Smirna. Hij woonde op weg naar zijn standplaats, 6 Apr. 1667, te Ragusa (Dalmatië) een groote aardbeving bij, waarbij onze nieuwbenoemde gezant te Constantinopel, Joris Croock, met vrouw, kind en bedienden omkwam; hij reisde over Venetië naar Holland terug om zich van nieuwe geloofsbrieven en een nieuwe uitrusting te voorzien, zeilde 23 Oct. 1667 met den nieuwbenoemden resident Coljer van Texel uit en kwam 12 April 1668 op zijn standplaats aan, waar hij den volgenden dag zijn ambt aanvaardde. Hij reisde 19 Juli d.a.v. door naar Constantinopel om Coljer te vergezellen naar Adrianopel, verblijf van het Hof, tot het aanbieden van diens geloofsbrieven en was 19 Oct. 1668 te Smirna terug. Van dien tijd af leefde hij vrijwel onafgebroken in moeilijkheden of in onmin met de hollandsche kooplieden aldaar; zulks was ten deele een gevolg van de in de kolonie bestaande ongeordende toestanden, ten deele van den twistzieken aard der kooplieden, de eigenaardige betaling van den consul uit inkomende of z.g. consulaatrechten, die op den handel drukten, van het gemis aan feitelijke macht bij den consul, ten deele ook van van Dam's zachten, te lankmoedigen aard. De schraapzucht der turksche autoriteiten, die overal munt uit sloegen en den handel allerlei plagerijen oplegden (boeten of z.g. avaniën), bezorgde den consul, het stootkussen tusschen genoemde autoriteiten en onze kooplieden, niet minder moeilijkheden. Voortdurend klaagden de kooplieden over van Dam bij den resident, bij de directie van den L.H. en bij de Staten-Genetaal, welke klachten meestal ongegrond werden bevonden. Hoofdmomenten in den strijd vormden de wijze van betaling eener schuld van 7600 rijksdaalders, door resident en consul gemaakt tijdens

hun evengenoemde reis, over welke zaak men van 1668 tot 1683 doende bleef; voorts de valsche aangiften der kooplieden (het z.g. fraudeeren) om de invoerrechten enz. te ontduiken; de invoering van een eed op de juistheid der aangiften van de kooplieden, in 1675 door de Staten-Generaal ingevoerd, doch die door de weerspannigheid der kooplieden eerst in 1680 tot zijn recht kwam; ten slotte een strijd van 1685 tot 1687, toen 13 kooplieden te Smirna op valsche voorgevens weigerden den voorgeschreven eed af te leggen.

In verband met al deze moeilijkheden bleef van Dam's voorgenomen reis naar het vaderland, waartoe hij reeds in 1677 toestemming van de Staten-Generaal verkregen had, steeds achterwege. Op 7 Nov. 1687 deed hij vrijwillig afstand van zijn betrekking, terwijl de Staten-Generaal den 14en d.a.v. Daniël de Hochepied tot zijn opvolger benoemden.

Nadat van Dam in 1670 tijdens een reis over land van Smirna naar Constantinopel door roovers overvallen, gewond en geheel uitgeschud was, tijdens welke reis een hem vergezellende neef aan zijn wonden overleed, moest hij 10 Juli 1688, nog te Smirna op zijn post zijnde in afwachting van de komst van zijn opvolger, een zware aardbeving met daarop gevolgden brand bijwonen, die de plaats grootendeels in puin en asch legde. Het vertrek werd nu andermaal opgeschort, eerst om onze kolonie in hare beproeving ter zijde te staan en weer op de been te helpen, later in verband met den uitgebroken oorlog met Frankrijk. 22 Febr. 1689 verliet van Dam per schip de reede van Smirna na een bijna 21-jarig verblijf in de Levant. Tijdens zijn reis naar Napels werd hij voortdurend doorfransche oorlogsschepen bedreigd, terwijl hij, doorturksche zeeroovers vervolgd, ternauwernood de slavernij ontkwam. Van Napels reisde hij over land naar het vaderland, waar hij in Dec. 1689 terugkeerde. Het hollandsche schip, waarmede hij tot Napels de terugreis had gemaakt, verging in het begin van 1690, niet ver van onze kusten, met man en muis. Al zijn papieren, geschriften en aanteekeningen over zijn ruim 20-jarig verblijf in de Levant en zijne goederen, uit de aardbeving en het vuur te Smirna gered, gingen bij die gelegenheid verloren. Na terugkeer in het vaderland leidde hij te Utrecht een ambteloos leven.

Zie: mijne artikelen in Nijhoffs Bijdragen, 4. R. VI, 78, 277, 379; VII, 289 enz.; Navorscher, 1906 en 1911.

van Dam van Isselt

< >