NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 06-05-2022

Dahmen, herman

betekenis & definitie

DAHMEN (Herman), geb. 26 Sept. 1755 te Sneek, overl. 31 Aug. 1830 te Rotterdam, was de oudste zoon van Willem Dahmen, geb. in 1731 te Doesburg, overl. 11 Nov. 1780 te Harlingen, die eerst te Sneek daarna te Harl. als een uitstekend muziekonderwijzer bekend stond, en van Elisabeth van Gerritsheim. Herman ontving les van zijn vader, wiens zes zonen allen bekend zijn geworden als toonkunstenaars, en leerde den hoorn en de viool bespelen. Eerst vestigde hij zich te Sneek, daarna te Amsterdam, waar hij in het orkest van den hollandschen schouwburg en veelvuldig op concerten speelde. In 1787 deed hij een kunstreis door Engeland, kwam in 1790 te Amsterdam terug, doch ging in 1791 naar Duitschland, waar hij hoornist werd aan de vorstelijke kapel te Steinfurt. In 1797 vestigde hij zich te Rotterdam en werd daar dirigent van de concerten dervereenigingen ‘Doelen’ en ‘Gezelligheid’. Onderzijn leerlingen noemen wij A. Bonn en W. Hutschenruyter. Als componist is van hem slechts in druk verschenen een compositie voor twee violen. Hij huwde in 1786 te A'dam met Ali d a van Eck, uit welk huwelijk vijf zonen geboren zijn, van wie 4 eveneens naam gemaakt hebben in de muziekwereld, n.l. Willem (zie I kol. 674) en de drie volg. Moquette

< >