NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Cuypers, johannes

betekenis & definitie

CUYPERS (Johannes), geb. te Emmerik (?) in 1724 of 1730, overl. te 's Gravenhage (?) in of na 1809, ging eerst als kastenmakersleerling naar Parijs, kwam in de leer bij een instrumentmaker, in de hieronder aangehaalde literatuur Gerson genoemd, vertrok van daar naar Rome en vestigde zich later te 's Gravenhage. Van hem zijn bekend citers, violen en alten, gemaakt tusschen 1761 en 1809 (Cat verzam.

Snoeck (1903) nr. 92-93). Hij gebruikte geel lak en is met Hendrik Jacobs onze meest bekende vioolmaker. Er zijn auteurs, die hem een neef laten zijn van een ouderen Johannes Cuypers te's Gravenhage, begrensd tusschen 1707 en 1720, van wien een viool uit 1707 in het muziekhistorische museum te Kopenhagen (Kat. (duitsche editie 1911) nr. 395) en hem onderscheiden van een gelijktijdigen Johannes Franciscus Cuypers te's Gravenhage, van wien een zakviool uit 1783 in de verzam. Scheurleer (Cat Tent Pulchri 1893 nr. 299). Niet onwaarschijnlijk is er voor circa 1780 slechts één instrumentmaker van dezen naam in 's Gravenhage geweest. Het etiket uit 1718, gefacsimileerd bij Paulde Wit, GeigenzettelI (1902) nr. 75; 1,2te Auflage (1910) nr. 77, is vervalscht (Weekbl. voor muziek 1902, 33); in dl.

II (1910) nr. 57 daarentegen een authentiek etiket uit 1769. In buitenlandsche literatuur is de naam veelal verhaspeld totJean Koeuppers. Zijn zoon Franciscus, geb. te 's Gravenhage, overl. ald. vóór 1847, werd door zijn vader opgeleid tot vioolmaker. Hij woonde achteenvolgens te Rotterdam, Amsterdam en 's Gravenhage.Zie: Caecilia IV (1847) 133: Navorscher 1874. 454.

Enschedé

Dalen, Theodorus van

DALEN (Theodorus van), Dalenius, Ord. S. Crucis, van Venlo, waar hij waarschijnlijk werd geboren, in de orde der Kruisheeren trad, in het begin der 17de eeuw leefde en waar hij waarschijnlijk ook stierf; hij was een tijdlang leeraar der poësis aan het gymnasium der Kruisheeren te Venlo. Hij wordt geroemd als een verdienstelijk latijnsch dichter en schreef: de Laudi-

bus, privilegiis atque excellentia Ordinis S. Crucis, verder Clavis Coeli (Keulen 1628); eindelijk zijn nog eenige latijnsche verzen van hem opgenomen in Lucerna splendens van Godefridus van Lit, O.S. Cr. (Keulen 1632).

Vgl.: C.R. H erman s, Anna/es Ordinis S. Crucis ('s Hertogenb. 1858) 1:2,49-56. Brandsma

DAM (Pieter van), zoon van den volgende en van Beyeraet van Isselt, overl. vermoedelijk in 1554. Hij was raad te Amersfoort in 1526,29,43,44,45 en 53; vijve 1529, 34, 38 en 42; schepen 1531, 34, 38, 40, 42, 46 en 47; cameraar aldaar in 1540. Voorts was hij er deken van O.L. Vrouwekapel. Hij was gehuwd met Maria Verburgh,Gerritsdr.exGijsberta van Weede,eenzustervanGeertruid Verburgh, die de moeder was van den vader van den raadpensionaris Johan van Oldenbarnevelt.

Na den dood zijner moeder werd P.v.D. 1 Mei 1526 beleend met het hollandsche leen ‘het huis en de hofstede van Isselt met 4 morgen lands daartoe behoorende’, welks eigendom hem aanvankelijk door de familie van IJsselt werd betwist. Bronnen: zie bij den vader. van Dam van Isselt

< >