NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Coulster, willem van

betekenis & definitie

COULSTER (Willem van), de oudste zoon van Joost Adriaensz. van Coulster (zie hiervoor bij Adriaen v.C.) uit zijn eerste huwelijk, geb. waarschijnlijk te Schiedam in het laatst der 16de of begin 17de eeuw, overl. tusschen 13 en 19 Mei 1646 te Rotterdam, heeft zich in de geschiedenis van ons zeewezen naam verworven. In 1623 treffen wij Willem van Coulster aan in Oost-Indië; in Januari van dat jaar vertrok hij uit Amboina als onderstuurman op het jacht Pera voor een ontdekkingstocht naar het zoogenaamde Zuidland van Nieuw-Guinea, waartoe het jacht Pera onder schipper Jan Carstensz. (kol. 301) en het jacht Arnhem onder schipper Dirck Melisz. door den gouverneur Speult waren uitgezonden.

Handelsbetrekkingen aan te knoopen was wel het voornaamste doel van den tocht, doch dit werd niet bereikt. Voor de nadere ontdekking evenwel van de oostkust van Nieuw-Guinea, o.a. van de golf van Carpentier, is de tocht van het grootste belang geweest. Toen 12 Febr. schipper Dirck Melisz. stierf, werd de ‘jongman’ Willem Joosten van Colster den 15den d.a.v. tot zijn opvolger benoemd. De Arnhem had met allerlei ongelukken te kampen en aan stuurman en schipper werd

weinig lust tot de reis ten laste gelegd door Jan Carstensz. Telkens bleef het jacht achter en 27 April verliet het eigendunkelijk de Pera. Zonder veel resultaat kwam het jacht 14 Mei 1623 weer te Amboina aan, doch had o.a. Arnhemsland (met kaap en baai van dien naam) ontdekt. Naar het vaderland teruggekeerd, behoorde van Coulster in 1629 tot de kapiteinen op 's lands vloot.

Hij heeft gediend onder admiraal Piet Heyn, vice-admiraal Liefhebber en admiraal Maarten Harpertsz. Tromp. Aan de Duinkerkers heeft hij menig schip ontnomen. In Dec. 1636 vinden wij hem als commandeur op het schip Maestricht, bestemd voor Oost-Indië. In Juni 1638 boorde hij een duinkerksch fregat van 18 stukken, meteen schip door den Duinkerker genomen, voor Grevelingen in den grond, hoewel hij van het strand heftig werd beschoten. In 1639 was hij met zijn schip Gelderland als schout-bij-nacht bij de vloot van admiraal Maarten Harpertsz.

Tromp. Deze vloot van elf schepen hield Duinkerken bezet en raakte 18 Febr. slaags met een duinkerksche vloot, bestaande uit twaalf groote schepen behalve nog de vijf koopvaarders, met soldaten en geschut voorzien, en nog drie andere kleine vaartuigen. Reeds in het begin van het gevecht werden twee Duinkerkers, ieder van 34 stukken, door de Hollanders en Zeeuwen genomen. De spaansche vice-admiraal was genoodzaakt zijn schip in brand te steken. De overigen namen de vlucht. Tromp, zijn vice-admiraal Bankert, van Coulster en al zijn kapiteinen werden na deze overwinning met een gouden keten en een medaille beloond.

Als commandeur ontmoeten wij 16 Sept. 1639 van Coulster bij het eskader van Tromp, dat den eersten aanval van de vloot van d'Oquendo bij Bevesier moest weerstaan. Gedurende dezen scheepsstrijd heeft hij zich waarschijnlijk aan een vergrijp tegen de krijgstucht schuldig gemaakt. Hij moest voor den krijgsraad verschijnen, doch zijn medekapiteins schijnen voor hem in de bres gesprongen te zijn. Hem werd gelegenheid gegeven zijn fout goed te maken en 21 Oct. heeft hij zich in den slag bij Duins onder Tromp ongetwijfeld dapper gedragen, want na de overwinning der Nederlanders kreeg hij order van Tromp om met eenige schepen in het Kanaal te kruisen en te letten op de Spanjaarden en Duinkerkers. Na dien tijd veroverde hij nog verschillende schepen en in 1643 heroverde hij een engelsch schip door de Duinkerkers genomen, waaraan hij waarschijnlijk den titel te danken had van ‘Ridder ende baron, vrijheer van de Camer van sijne Con. Majt. van Engeland en Groot-brittangie.’ Hij was 5 Sept. 1628 te Rotterdam gehuwd met Sara Rutgers van Heynsbergen, wed. van Denys Hermansz.

Zie: Heeres, Aandeel der Ned. in de ontdekking van Australië. Feestgeschrift, 21-49, (wordt daar ook Coolsteerdt genoemd); Commelin, Leven van Fred. Hendr. II, 6, 33, 55, 59, 63, 129; L. v(an) d(en) B(os), Leven en Daden derzeeh. II, 93; Swalue, de Daden derZeeuwen enz. 212; Kron. Hist.

Gen. XXIV, (1868) 19, 26, 28, 29, 36, 53, 57, 84.

Moquette

< >