CALKOEN (Mr. Hendrik), geboren te Amsterdam 13 Aug. 1742, uit het huwelijk van den notaris en eersten stadsklerk Joan en Francina Geertruyd Prins, overl. aldaar 17 Juni 1818. Hij werd te Leiden als student ingeschreven 15 Mei 1761 en promoveerde 1 November 1765, waarna hij zich als advocaat in zijne geboortestad vestigde. Als auteur schijnt hij het eerst te zijn opgetreden als dichter: althans onder het door hem gebruikte pseudoniem Christianus Batavus verscheen in 1769 De Vaderlandsche Vrijheid. Lierzang (Leiden, 1769, in 4o.; Pamfl. Knuttel 18949), een der destijds verschenen gedichten over het concept-plakkaat tot beteugeling van de vrijheid van drukpers. Met hetzelfde pseudoniem onderteekende hij eene Memorie (Amst. bij Cesar Noël Guerin, 1772. 8o.). Dit is een lijvig, in scherpen toon gesteld stuk, van niet minder dan 144 blz. Het doel ervan blijkt uit den aanhef, die aldus luidt: Memorie gedaan maaken en aan de Edel-Mogende Heeren, Godsdienst, Vroomheid, Rechtvaardigheid, Wijsheid, Waarheid, Onpartijdigheid, Vrijheid en Christelijke Liefde overgegeeven, in derzaake van de Gezinte ofSocieteit der Remonstranten, als Verweerders; mitsgaders die der Luthéranen, Mennoniten, Rhijnsburgers, of Collegianten, Hern-Hutters, Kwaakers en alle die Professie doen van eene Belijdenisse van die der Nederlandsche Gereformeerde Kerk verschillende, als Gevoegdens in 'tzelve Cas, ter eenre; Op ende jegens Zekere allezints Ongefundeerde, Wederrechtelijke en Irrelevante Schriftuure, geïntituleerd De Advocaat der Vaderlandsche Kerk of etc. pretenselijk uit en op naam ofte van wegen
opgemelde Nederlandsche Gereformeerde Kerk aan het Publiek meedegedeeld, en alzo meede ter Tafel van opgem. Ed. Mog. Heeren ter
judicatuure overgeleeverd. De voorrede van het zeer zeldzame boekje is gedagteekend 11 Dec. 1771. In 1773 verscheen Oldenbameveldseerverdedigd, tegen den Advocaat der vaderlandsche kerk, door den schrijver der Memorie, in twee brieven aan een heer der regeering geschreven (Amst. 80.). Beide geschriften waren gericht tegen het werk van den dordtschen predikant J. Barueth (II kol. 92).
In 1777 had het genootschap ‘Floreant liberales artes’ een prijsvraag uitgeschreven ‘Welke zijn de beste schikkingen omtrent het straffen der misdaaden, in eene welgestelde maatschappij; met een bijzondere bepaaling op deeze Republiek?’ Calkoen beantwoordde de vraag door zijn Verhandeling overhet voorkomen en straffen dermisdaaden welke met den eersten prijs bekroond werd. Als 2e st. van Dl. II der Verhandelingen van het genoemde genootschap is zij te Amsterdam in 1780 uitgegeven. Opmerkelijk dat door den vooruitstrevenden jurist hier een gematigd gebruik van de pijnbank verdedigd wordt, althans zoo lang er niet iets beters gevonden is.
Bij gelegenheid der onderhandeling van Amsterdam met het Amerikaansche Congres gaf Calkoen anonym een vlugschrift in het licht, dat zeer de aandacht trok en druk besproken is, nl. HetpolitiekSystema van de Regeering vanAmsterdam in een waardaglichtvoorgesteldenz. (Middelb., 1780) (Pamfl. Kn. nr. 19430). Het werd herhaaldelijk herdrukt, en in hetfransch vertaald als Systeme politique de la Regence d'Amsterdam (Pamfl. Kn. nr. 19740) volgens van Goens aan verschillende Hoven rondgezonden en werd in duitsche vertaling opgenomen in Dl. I van Jacobi en Lüder's Hollandische Stats-Anzeiger. Niet veel minder gerucht maakte zijn eveneens anonym uitgegeven Pleidooi voorde... Burgemeesteren ... derStad Amsterdam op ende jegens den ... Hertog... van Brunswijk. 1781 (Pamfl. Kn. nr. 19805). Het hollandsche stuk heet een vertaling te zijn van Factum pour... Bourguemaitres... d'Amsterdam. 1781 (Pamfl. Kn. nr. 19804). In dezen vorm is het opgenomen in Chr. W. Dohm's Materialen für die Statistik und neuere Staatengeschichte, IV, 369-412, terwijl een duitsche vertaling gevonden wordt in de Hollandische Staats-Anzeiger, III, 21 v.v. In 1783 gaf hij Verslag en Beoordeeling van de Missive en Memorie door... den Prinse van Oranje.... Houdende eene gedetailleerde Opening van zyne gehoudene Directie als Admiraal Generaal van de Unie. Amst., 1783 (Pamfl. Kn. nr. 20473).
Voluit met zijn naam onderteekend schreef Calkoen nog Amsterdamsche Brieven (I-V) (Amst., 1784-85), die vooral gewijd zijn aan het proces van mr. J.C. Hespe en den boekverkooper Verlem (Pamfl. Kn. ns. 20851,21114, 21116, 21118).
Waar hij met zooveel vuur ter verdediging van de politiek der amsterdamsche Regeering optrad, lag het voor de hand, dat deze hem, na den dood van zijn vader, met het opengevallen ambt van eersten klerk ter stads-secretarie begiftigde (13 Juni 1781). Al behoorde hij tot de staatsgezinden, toch was hij echter den mannen van 1795 te weinig democraat, en toen dan ook de Raad van Amsterdam 12 Mei 1796 besloot tot de remotie ‘van eenige stedelijke ambtenaren, welke toegedaan zijn aan het voorig Oranje- en Aristocratisch Bestuur’, behoorde Calkoen onder de eerste dertien slachtoffers. Hij vatte daarna de advocaten-praktijk weder op, en dat hij nog een ontvlambaar gemoed en eene vaardige pen behouden had, toonde hij door de uitgave van eene Memorie van Rechten, onder den titel:
Twee gevangenen tegen de aanklagt van mr. R. W. Tadama, Procureur der Gemeente van Amsterdam, hen beschuldigende van het vervalschen ofdoen vervalschen van drie recepissen, verdeedigd (Amst. 1801 8o.). Tegen dit geschrift zonden zoowel mr. B.A. van Houten, lid van het comité van Justitie, als de vermaarde advocaat mr. A.J. Deiman omvangrijke brochures in het licht. De beschuldigden (twee Joden uit Maarssen) werden veroordeeld.
Calkoen was van 1787-1796 regent van het Aalmoezeniersweeshuis. Van 1769 tot 1796 was hij een ijverig lid van het genootschap Concordia et Libertate, waarin hij niet minder dan 34 lezingen hield. HetZeeuwsch Genootschap benoemde hem tot directeur, en bij zijn overlijden was hij secretaris van de Maatschappij van Landbouw. Hij genoot na 1813 eenig pensioen van de amsterdamsche regeering.
Op 60-jarigen leeftijd (30 Januari 1803) trad hij in het huwelijk met de doopsgezinde Sara Boekhoff (geb.6Dec. 1772)weduwevanGerrit Piers. Uit dit huwelijk werden vijf zonen geboren: van den vierden zoon zijn nog afstammelingen in leven. Wyttenbach teekent hem als ‘iemand van recht goede natuurlijke gaven, met een fijn en vlug gevoel van het goede en schoone, genoegelijk en vroolijk, spottend met de dwaasheden van het gemeen, edelmoedig en trouw om anderen te helpen, wat bovenal uitkwam in zijne kunde en bedrevenheid in rechtszaken’.
Zie: Behalve de genoemde geschriften: D.J.van Lennep, Lofrede op J. de Bosch, vertaald door C.W. Westerbaen, met aanteekeningen van Jer. de Vries, 114. Voorts familieberichten en archivalia.
Breen en Knuttel