BUYSKES (Arnold Adriaan), geb. 21 Jan. 1771 te Enkhuizen, overl. 23 Jan. 1838 op den huize Valkenbosch bij Loosduinen, zoon van Mr. Pieter Buyskes, burgemeester van Enkhuizen en Arnoldina Adriana Jordens, werd 15 Oct. 1783 adelborst, 17 Jan. 1788 luitenant t.z., vertrok Febr. 1789 naarOost-Indië, alwaar hij opnemingen van havens en baaien deed, werd in 1792 tot luit. t.z. 1 kl. bevorderd
en kwam 21 Juni 1793 in Nederland terug. Van 1793-1795 diende hij bij het korps scheepsartillerie te Elburg; daarna werd hij belast met het opnemen van de zeegaten en havens der republiek; in 1798 tot kapitein-luit. t.z. bevorderd, werd hij 8 Juni van dat jaar belast met het bevel over eene divisie kanonneerbooten op de zeeuwsche stroomen en 7 Sept. 1799 commandant van 's lands schepen op de Zuiderzee en van de maritieme defensie van Amsterdam. 27 Febr. 1801 bevorderd tot kapitein t.z., vertrok B. 3 Jan. 1802 naar Oost-Indië, alwaar hij werd belast met het overnemen van de Molukken van de Engelschen (na den vrede van Amiens). 30 Sept. 1804 in Holland teruggekeerd, werd B. benoemd tot adjudantgen. op de vlissingsche flottielje van oorlog; 4 Jan. 1806 adjudant-gen. van den raadpensionaris der Bataafsche Republiek en 16 Febr. 1807 bevorderd tot schout bij nacht en aide de camp van koning Lodewijk. 17 Mei 1807 werd B. met den titel van luit.-gouv.-gen. benoemd tot bevelhebber der zeemacht in Indië met last, om als de nieuw benoemde gouv.-gen. Daendels niet vóór hem te Batavia mocht zijn aangekomen, het bestuur van den G.G. Wiese over te nemen. Hij kwam 10 April 1808- na ondereen aangenomen naam de reis over New-York gemaakt te hebben - te Batavia aan en werd door Daendels benoemd tot vice-president van den Raad van Ned.-Indië en belast met het commando over de troepen tot het ressort van Batavia behoorende. Bij de komst van B. in Ned.-Indië bestond aldaar geene ned. scheepsmacht meer; alle schepen, die niet door den vijand vernield of genomen waren, waren onbruikbaar.
Daar er geene nieuwe schepen uit Holland kwamen, bepaalde B. zich tot het doen aanbouwen van kleine vaartuigen om met de daaruit saamgestelde flottieljes den handel te beveiligen en de zeerooverij te bestrijden. 6 Dec. 1808 aanvaardde B. het commando over de zee- en landmacht te Soerabaya, alwaar ook onder zijn toezicht het fort Lodewijk aan straat Madoera werd gebouwd. In Oct. 1809 kreeg hij op verzoek verlof om ‘wegens gezondheidsredenen’ naar Holland terug te keeren. De schoener ‘de Havik’, met slechts 2 zesponders bewapend, waarmede hij de terugreis deed, werd 10 Febr. 1810 ter hoogte der Bermudes door een engelsche brik, met 12 stukken bewapend, aangevallen. Na een hevig gevecht, waarbij B. aan het linker dijbeen zwaar gewond werd, moest de Havik de vlag strijken. B. werd als gevangene naar Halifax gevoerd, alwaar hij tot 30 Oct. 1810 bleef. In Jan. 1811 te Parijs aangekomen, vernam hij daar de inlijving van Nederland bij Frankrijk en tevens dat hij door koning Lodewijk tot baron van het koninkrijk Holland was benoemd, met eene dotatie, welke benoeming en dotatie echter wegens de inlijving bij Frankrijk niet tot uitvoering kwamen.
Na een verlof tot herstel van gezondheid in Holland vertrok B. in Sept. 1813 naar Parijs om het bevel op zich te nemen van een divisie der te Toulon liggende vloot, maar bleef, daar zijne wond nog niet geheel genezen was, te Parijs tot 12 April 1814, toen hij naar Holland terugkeerde en 5 Juli d.a.v. benoemd werd tot schoutbij-nacht in ned. dienst en in Sept. 1814 tot comm. van een naar O.I. bestemd eskader. 20 Nov. d.a.v. werd B. met Mr. C.Th. Elout en Mr. G.A.G.Ph. baron van der Capellen aangesteld tot commissaris-gen. van Ned.-Indië met last het bestuur dier kolonie van de Engelschen over te nemen. Door de gebeurtenissen van 1815 werd de afreis echter vertraagd, zoodat B. eerst 29 Nov. 1815 met zijn eskader van 7 vaartuigen uitzeilde. Met Elout kwam B. 26 April 1816 te Batavia, maar
eerst 19 Aug. d.a.v. werd het bestuur van den britschen gouverneur overgenomen. Voor de werkzaamheid der comm.-gen. zie bij het artikel ‘C.Th. Elout’ in dit deel. Als comm. der zeemacht en door afwezigheid kon B. echter niet altijd daaraan deelnemen. In Juli 1817 werd B. metsouverein gezag gecommitteerd naar Amboina, Saparoea en omliggende eilanden, ten einde aldaar de rust te herstellen, van welke opdracht hij zich met succes kweet; 5 April 1818 keerde hij van zijne zending terug. Toen aan het eind van 1818 de werkzaamheden der commiss.-gen. waren afgeloopen, keerde B. met Elout aan boord van de ‘Admiraal Evertsen’ naar Holland terug, maar ter hoogte van het eiland Diego Garcia werd schipbreuk geleden; door eene amerikaansche brik werden de opvarenden gered; eerst 29 Nov. 1819 was B. in Holland terug.
Sedert was hij in verschillende commissies en functies werkzaam. In Juli 1827 werd hem de rang van vice-admiraal verleend.
B.was9Febr. 1794teEnkhuizengehuwdmetEva Clasina van Romond, geb. te Enkhuizen 27 April 1769, overl. 22 Oct. 1841 op den huize Klein Endegeest bij Oegstgeest, dochter van Mr. Jan van Romond, burgemeester van Enkhuizen en van Catharina Semeyns.Uitdit huwelijk sproot een zoon, Pieter (kol. 530).
Zijn portret is op steen geteekend door L. Springer.
Zie: M.A.v. Rhede van der Kloot, deGouverneurs-Gen. enz. 1610-1688 ('s Gravenh. 1891) en de aldaar opgegeven bronnen; verder: J.J. Meinsma, Geschiedenis van de Ned.-O -I. bezitt. II ('s Gravenh. 1873) 133,157; J.J. Backer Dirks, de Ned. zeemacht in hare verschillende tijdperken geschetst ('s Gravenh. 1890) II, 726; Tijdschrift voorNed.- Inaië (P. Myers kroniek) 3e reeks, II, 345.
Rooseboom