NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Brugmans, antonius

betekenis & definitie

BRUGMANS (Antonius), geb. te Hautum 22 Oct. 1732, gest. te Groningen 27 Apr. 1789, zoon van den predikant Pibo B. enPetronella Wiersema, verliet de latijnsche school te Dokkum reeds in 1746 om als alumnus zijne studiën te vervolgen te Franeker, waar hij 25 Mei 1748 onder Koenig een dispuut de Essentiarum idearumque absoluta necessitate (Fran. 1748) hield en na verdediging eener Dissertatio de Phaenomeno (ib. 1749, in hetfransch vertaald door H. Luzac en met aanmerkingen opgenomen in de Recherches sur quelques principes des connoissances humaines, Leiden 1756) werd bevorderd tot Art. lib. mag. en Phil. dr.

In het genot gesteld eener dubbele toelage, vestigde hij zich in 1749 bij Koenig te 's Gravenhage en nam deel aan den strijd over de juistheid van Maupertuis' beginsel der kleinste actie tusschen dezen en Koenig (geruchtmakend vooral omdat deze de prioriteit van den voorzitter der berlijnsche academie betwijfelde) met een Proeve over de waare grondwetten der beweging en ruste (Leiden 1753). Na het vertrek van Petrus Camper uit Franeker daar 2 Sept. 1755 tot hoogleeraar in de philosophie benoemd, aanvaardde hij dit ambt 10 Mrt. 1756 meteen rede de Sensu communi matheseos etphilosophiae matre (Fran. 1756, herdr. ib. 1761). Vooral maakte hij zich hier verdienstelijk t.o. van het experimenteel onderwijs in de natuurkunde en smaakte de voldoening een op zijn aandrang gesticht nieuw theatrum physicum weldra te mogen inwijden. Jacob Terpstra en J. Theod. Rossyn hebben hier tot B.'s leerlingen behoord.

Hij zelfverklaarde, dat hij ‘de professie in de philosophie met rust, vrede en het uiterste genoegen’ had waargenomen toen hij 22 Oct. 1766 aan den franeker senaat kennis gaf van zijne benoeming tot hoogleeraar in de wis- en natuurkunde te Groningen. Hij aanvaardde zijn nieuwen werkkring met een rede de Proferendis physices pomoeriis (Gron. 1767) en opende zijn colleges met eene lezing de Incognitis Deiperfectionibus (Fran. 1767). Behalve de hydrostatica en practische mechanica (op welk gebied zich zijn Schediasma quo demonstratur corpora perfecte dura cum principio continuitatis non consistere (1767) beweegt) omvatten deze de wiskunde en astronomie volgens Euclides en Wolff, benevens de logica en metaphysica volgens de werken van zijn voorganger Engelhard, van 's Gravesande en Baumeister. Als aftredend rector hield hij in 1771 een Sermo publicus de monuments variarum mutationum, quas Belgii foederat solum aliquando passum fut, uitgegeven door het genootschap ‘Pro excolendo jure patrio’ (Verhand. I, 497-535), waarvan hij weldra lid werd, ter zelfder plaatse (539-550) ook een Elogium gevende op den eersten voorzitter Engelhard

(zie voorts ook stukken van hem in den Cat. mss. bibl. univers. Gron. (ald . 1898) . Een Specimen mechanicae Veterum per mechanicam recentiorem plenius expositum van hem is te vinden in de Commentationes Soc. reg. Scient. Göttengensis VII (1786); mathem. class. 75, en eene op vele proeven gebaseerde verhandeling de Theoria Newtoniana circa refractionem radiorum solarium in die van de academie te Lyon . Zijn grootste verdienste bestaat evenwel in zijne onderzoekingen omtrent het magnetisme . Het bestaan der zg . neutrale doorsnede toonde hij reeds te Franeker aan in dispuutcolleges, gedrukt als Tentamina philosophica de materia magnetica ejusque actione in ferrum etmagnetem (Leov. 1765, duitsche vert. door Eschenbach als Philosophische Versuche enz. Lpz. 1784). Hij bepaalde het gedrag van verschillende, ook toen voor indifferent gehouden stoffen, en werd daardoor ook de ontdekker van het diamagnetisme.

Zijne onderzoekingen, aanvankelijk verschenen in de Hedendaagsche Vaderl. Letteroefeningen IV (1775) 234-240, zagen in uitgebreider vorm het licht als Magnetismus sive de affinitatibus magneticis observationes academicae (Lugd. Bat. 1778; duitsche vert. door Eschenbach als Beobachtungen über die Verwandschaften des Magnets, Lpz. 1781). Door de Staten van Stad en Lande geraadpleegd over de beste wijze om de sterkte van den van elders ingevoerden brandewijn te beproeven, construeerde hij voor de tolbeambten een hydrometer, die geruimen tijd in gebruik bleef. Zijn lijkredenaar L.C. Schroeder noemde hem een man, meer deftig dan vroolijk doch van scherpzinnig oordeel.

Zijn echtgenoote Johanna Frederica Manger, dochter van den delftschen predikant S.G. Manger, waarmede hij in 1761 gehuwd was, was hem reeds voorgegaan, toen B. zelf aan een sarcoma bezweek. Ter perse waren toen van hem nog eenige verhandelingen Over den eersten aanleg der dijken en 's lands gesteldheid vóór dezelve en Over de maten en gewigten. Een door hem voorgenomen uitgave der verspreide geschriften van zijn leermeester Koenig is niet tot stand gekomen. Zijn dochter Petronella Louise huwde in 1803 met den leidschen hoogleeraar Car. Boers (I kol. 381); zijne zonen zijn Pibo Antonius en Sebald Justinus (I kol. 487).

Zie: Das Neue Gelehrte Europa XIX, 678-682; Hedend. Vad. letteroefeningen VI (1777) 487-493; Algem. Kunst- en Letterbode 1789, II, 43; Bouman, Gesch. der Geldersche hoogeschool (1847) II, 314; Boeles, Levensber. Gron. hoogleeraren inJonckbloet, Gedenkboek der Gron. hoogeschool (ald. 1864) 89 en Boeles, Friesland's Hoogeschool II (Leeuw. 1881) 490, 532-35.

de Waard

< >