NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Bronckhorst en batenburg, otto willem van

betekenis & definitie

BRONCKHORST en BATENBURG (Otto Willem van), oudste zoon van Joost Maximiliaan (kol. 478), overl. 5 April 1730. Hij liet aan zijn moederde regeering van het land over en hield zich bezig met de studie der letteren en godgeleerdheid.

In 1680 verrichtte hij nog een akte van souvereiniteit door den licentiaat Kessel naar de muntcommissie van den Westfaalschen Kreits af te vaardigen, maar in dat zelfde jaar is reeds sprake van zijn broeder Johannes Franciscus, terwijl de munten, die deze laatste deed slaan als heer van Gronsveld, er op schijnen te wijzen, dat hij van zijn oudsten broeder den afstand van dit graafschap had verkregen. In 1682 werd Otto wijbisschop van Munster en 1699 van zijne bediening ontheven, om de geestelijke zaken van het bisdom Osnabrück te blijven waarnemen, van welk bisdom hij sinds 1694 vicaris-generaal wordt betiteld. Te Osnabrück verving hij als wijbisschop hetzij den aartsbisschop metropolitaan van Keulen, als de zetel

door een bisschop van de augsburgsche confessie was bezet, of den katholieken bisschop, indien deze er de jurisdictie uitoefende, hetwelk beurtelings voorviel. Otto droeg den titel van bisschop van Columbica in partibus, waaronder wij hem reeds in 1689 vermeld vinden en dien hij droeg tot zijn dood. Hij was de laatste van zijn geslacht.

Flament

< >