BRENKMANN (Hendrik) of Brinkmann, een geleerde wiens naam aan de pogingen om een zuiveren tekst der Pandecten te verkrijgen onafscheidelijk is verbonden en die door zijne studiën over den beroemden florentijnschen codex tot de beroemdste beoefenaars van de uitwendige geschiedenis van het romeinsche recht behoort, geb. te Rotterdam in 1680 uit duitsche ouders, die uit Duisburg daarheen waren getrokken, overl. Apr. 1736.
Na te 's Gravenhage het voorbereidend onderwijs te hebben genoten, werd hij 12 Febr. 1699 als stud. in de rechten te Leiden ingeschreven onder den naam Brinkman. Spoedig behoorde hij hier tot de beste leerlingen uit de school van G. Noodt, onder wien hij 3 Apr. 1705 promoveerde op een proefschrift de Legum Inscriptionibus. Hij vestigde zich hierna als advocaat te 's Gravenhage en mocht zich hier spoedig in de belangstelling van van Bijnkershoek verheugen. Als resultaten van zijn inmiddels met ijver voortgezette studiën in het romeinsche recht verscheen zijne verhandeling over Modestinus en als proeve zijner pogingen om de juiste samenstelling der Pandecten bloot te leggen het eerste - en eenig verschenen - deeltje zijner Pandectae Juris Civilis. Deze laatste arbeid deed hem, mede onder invloed van den hoogleeraar Ph.R.
Vitriarius, het plan opvatten om een studiereis naar Italiëte maken ten einde door eigen onderzoek van de heroemde Florentina den meest zuiveren tekst der Pandecten te kunnen vaststellen. Het plan werd aangemoedigd en ondersteund door de beste romanisten zijner omgeving, Noodt en van Bijnkershoek, zoodat in 1709 voor hem de mogelijkheid geopend werd de reis te aanvaarden. Behalve de belangstelling der genoemden, die hij bij al zijne studiën rijkelijk ondervond, verkreeg hij vooral door de hulp van Joannes Clericus en den engelschen gezant te Florence. Newton, van den groothertog Cosmo III vergunning om de Florentina te bestudeeren. Na tweejarige studie begaf hij zich naar Rome, waar hij in verschillende bibliotheken, met name die van het Vaticaan. arbeidde, later ook naar Napels, en keerde daarna weder naar Florence terug. Behalve Newton stond hem hier vooral de hoogleeraar A.M. Salvini ter zijde, en door bemiddeling van diens broeder werd hem te Florence het eere-doctoraat verleend. Na een arbidstijd te Parijs, keerde Brenkmann na vierjarige afwezigheid terug. Van zijne nauwe vriendschap met Noodt en van Bijnkershoek gedurende die jaren getuigt de uitgebreide briefwisseling met beiden. In het vaderland teruggekeerd zette hij zich tot bewerking van de groote hoeveelheid door hem gemaakte aanteekeningen en benutting der uit talrijke codices gedane vondsten. Aanvankelijk vestigde hij zich hiertoe te Heenvliet bij Brielle, later te Kuilenburg, waar hem de titel van raadsheer in het hof van justitie werd geschonken. Hij bleek ongeneigd eenige betrekking te aanvaarden, terwijl hij in 1716, op de voordracht geplaatst als opvolger van Zach.
Huber te Franeker, Westenberg in die vacature benoemd zag. Als vrucht zijner studie verscheen in 1722 zijn Historia Pandectarum, een werk van buitengewone beteekenis, waarin de geschiedenis der Florentina werd behandeld. Zijn levenstaak, de uitgave van een zuiveren Pandecten-tekst, mocht hij niet voltooien. Zijn slechte gezondheid benam hem den levenslust en in Apr. 1736 maakte hij een einde aan zijn leven. Zijn onwaardeerbare verzameling aanteekeningen voor de beoogde uitgave der Pandecten liet hij na aan zijn beschermer van Bijnkershoek, wiens kostbare bibliotheek hem vaak ter beschikking had gestaan. Van Bijnkershoek voltooide de bewerking niet, en na diens dood kwamen Brenkmann's papieren aan zijn schoonzoon Willem Pauw.
Deze liet ze in 1743 publiek verkoopen, waarbij zij voor 1050 guld. het eigendom werden van den hoogl. Gebauer te Göttingen, na wiens dood in 1773 zij in de universiteitsbibliotheek te Göttingen overgingen. Ook Gebauer voltooide de uitgave der Pandecten niet; dit geschiedde eerst door den hoogleeraar Spangenberg, door wiens zorgen de in vele opzichten voor haar tijd voortreffelijke uitgave van het Corpus juris in 2 dln. te Göttingen (1776-1796) tot stand kwam. Dank zij hierbij verwerkte aanteekeningen van Brenkmann, die zich van de meerderheid der hollandsche romanisten-school gunstig onderscheidde door zich minder in oudheidkundige details te verdiepen en meer aan tekstcritiek te doen, neemt deze uitgave nog steeds een belangrijke plaats in onder de vele uitgaven van het Corpus juris (zie: P. Krüger, Gesch. der Quellen u. Litt. des Röm. R. 388).
Geschriften: Dissert. de legum inscriptionibus (opgenomen in Abr. Wielings: Jurisprudentia restituta, Amst. 1727); de Eurematicis diatriba, sive in Herennii Modestinilibrumsingul. nsgisugqpaTiKÜvcommentarius (Lugd. Bat. 1706) (opgedragen aan G. Noodt); Pandectae Juris Civilis, auctoribus suis etlibris restituti perHenr. Brenkman I.C. repraesentata Pandectarum Florentinorum editione, collatoque A.V.C. van Bijnkershoek MSto. Codice et editione Haloandri.
Speciminis loco hic prodit P. Alfenus Varus (Amst. 1709); Epistola de consulibus, quorum in Pandectis fitmentio (1715); Historia Pandectarum, seu fatum exemplaris Florentini. Acceditgemina dissertatio deAmalphi (Traj. ad Rhen. 1722); de Legis Remmiae exitu libersingularis (opgedragen aan C. van Bijnkershoek; in Brenkmanns studententijd geschreven en door Ev. Otto opgenomen in zijn Thesaurus Juris RomanilII, 1561 v.v.); Epistola ad V.C. Franc. Hesselium, qua examinanturpraecipua capita epistolae V.C.D.
Guid. Grandi de Pandectis, nec non dissert. similis argument auctoreV.C. Christ. Gottl. Schwartzio (Traj. ad Rhen. 1735).
Zie: Brenkmann, Hist. Pandect 86-89,
388 v.v.; G.C. Gebauer, Narratio de H. Brenkmanno, de manuscriptis Brenkmannianis, de suis in Corpore luris Civilis conatibus etlaboribus (Gött. 1764); F.C. von Savigny, Verm. Schriften III, 22-27; O.W. Star Numan, Corn. van Bijnkershoek341 v.v.; Boeles, Friesl. Hoogesch. II, 387. van Kuyk