NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Bouman, herman

betekenis & definitie

BOUMAN (Herman), een der meest verdienstelijke onderwijzers van ons land, geb. te Groningen 19 Apr. 1822, en overl. te Amsterdam 17 Oct. 1899, zoon van den

volgende. Hij genoot zijn opleiding aan de kweekschool van Brugsma te Groningen werd achtereenvolgens ondermeester te Sappemeer en Groningen, op zijn 23e jaar hoofdonderwijzer te Sellingen in Westerwolde en een jaar later hoofdond. te Beerta in 't Oldambt. Hier bleef hij 30 jaren, studeerde veel en deed achtereenvolgens examen voor wis- en zeevaartkunde, voorde akte van ‘onderwijzer van den eersten rang’ (de hoogste bevoegdheid volgens de wet op het L.O. van 1806, waartoe slechts zeer weinigen het brachten); verder voor fransch, duitsch en teekenen. In 1859 werden aan zijn school de eerste Normaallessen in de prov. Groningen verbonden, die weldra door dr. Nassau, den inspecteur van Drente, als voorbeeld ter navolging zouden worden aangeprezen. Bij al zijn studie en al zijn schoolwerk wist de begaafde man toch tijd te vinden

om mee te leven met zijn dorpsgenooten, voorlezingen te houden op Nuts- en Nijverheidsvergaderingen en zelfs in wijderen kring de bewoners van 't Oldambt op te wekken tot geestdrift voor een te stichten monument te Heiligerlee (1868).

Middelerwijl was B. in 1876 benoemd tot directeur voor de nieuw gestichte gemeente-kweekschool v. onderwijzers en onderwijzeressen te Amsterdam. In 1878 werd hem door de vereeniging ‘Volksonderwijs’ opgedragen, een persoonlijk onderzoek in Denemarken en Zweden te doen naar de inrichting en werking van het onderwijs, dat daar ‘in handenarbeid en tot bevordering van huiselijke vlijt’ gegeven werd ('t zaakrijke verslag hierover vindt men in de ‘Bode’ van ‘Volksonderwijs’ 1879,1). In 1879 zag hij zich benoemd tot lid van de Maatsch. der Nederl. Letterk. en tot lid van 't hoofdbestuur der Maatsch. tot Nut v. 't Algemeen. Weer iets later huldigde het Nederl. Onderwijzersgenootsch.

B's verdiensten door hem het eerelidmaatschap aan te bieden. Ook in de Paedagogische Vereeniging, die hij verscheiden jaren presideerde, was hij een zeer gewaardeerd medewerker. ‘Een sieraad van zijn stand’ heeft men hem met recht genoemd. B. is de invoerder van een verbeterd leesonderwijs, waarbij de oude spelmethode door de nieuwere klankmethode werd vervangen. Van zijn talrijke geschriften noemen wij: Vormleer in de lagere school (1858); Opvoeding en Onderwijs (1873); Paedagogiek der lagere school (1877); De eerste schooljaren; nieuwe leesmethode (met 13 platen, 1880); De eerste trap van het leesonderwijs in aanschouwingsoefeningen (met 12 platen); Het gulden kinderboek, en Handleiding bij het aanschouwelijk leesonderwijs (alle in 1886). Bijna al deze boeken werden tal van malen herdrukt. Verder schreef B. vele opstellen in de Schoolbode (door hem en prof. Salverda opgericht en later vereenigd met het tijdschrift Pestalozzi), in de Gids voorden Onderwijzer en andere tijdschriften.

Zie: J.A. Leopold in Levensber. Letterk. 1900, 149; C. Abels, Verslag v.d. 43e jaarl. vergadering der Vereeniging voor Paedogogiek (1900).

Zuidema

< >