BOUCKART (Jurriaen) of Boukart, amsterdamsch koopman uit de 2de helft der 17de eeuw, van roomsche religie. Hij heeft zich als treurspeldichter eenige bekendheid verworven. Zijn buitenplaats ‘In de Rondehoep’ te Overveen schijnt meermalen het vereenigingspunt te zijn geweest van letterkundigen van roomschen huize:Jan Vos, Pater Andr. van der Kruyssen, Joan Serwouters e.a. waren er welkome gasten. De eerste bezong de hofstede in een hoogdravend gedicht; uit een ander lofdicht van denzelfden weten we, dat Bouckarts vrouw Judith Menton heette. Andreas van der Kruyssen droeg hem in 1659 zijn Deugds-Tooneel, ofte Overhand in alle Staten (Amst. 1659) op, een proza-vertaling waarvan de opdracht 30 Jan. 1659 onderteekend is.
We hebben twee treurspelen van zijn hand over, beide aan Livius ontleend: De Nederlaagh van Hannibal (Amst. 1653 fol., 2e dr. Amst. 1653, 80., 1658, 1666, 1699, 1702,1726, z.j. Amst. by Mich. de Groot; z.j. Amst. by I. Matthijsz.). Het geeft een wonderlijk mengelmoes van klassicisme en romantiek te zien. De vele drukken bewijzen, dat het grooten opgang maakte en zich lang op 't tooneel handhaafde. Later
maakte J. Pluimer er vertooningen bij. Zijn tweede treurspel: De Ballingschap van SdpioAfricanus, zuiverder klassiek van inhoud, beleefde slechts twee drukken, in 1658.
Zijn vrome zin spreekt uit een berijmde vertaling van Het eerste (tot vierde) boek dernaarvolging Christi van Thomas van Kempen (Amst. 1660, 1663), die echter geen spoor meer vertoont van de eenvoudige schoonheid van het origineel.
Zie: Volks-Almanak voor Nederlandsche Katholieken 1861,165-276; Jan Vos, Alle de Gedichten (Amst. 1726) II, 429, 492; J.A. Worp, Geschiedenis van het drama (Gron. 1904-08) I, 303; II, 74, 75.
Ruys