NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Booms, marinus adriaansz

betekenis & definitie

BOOMS (Marinus Adriaansz.), geb. te Driewegen op Z.-Beveland, volgens sommigen gest. te Breda Mei 1728, vestigde zich als schoenmaker te Middelburg. Van 1692 tot 1694, vooral door den omgang met Dr.

Bliek, daar gekomen tot lezing van de geschriften van Spinoza en Pontiaan van Hattem en onder kennissen aanhangers vindende voor zijne daaruit getrokken gevoelens, was hij sinds 9 Nov. 1696 een voorwerp van zorg voor den kerkeraad, die, na het aanbrengen van eenige van B's stellingen door den diaken Abr. de Raas, 22 Nov. 1698 besloot hem niet meer ten avondmaal toe te laten, terwijl de magistraat door haar toedoen B's bijeenkomsten verbood. Kort na 1700 een dispuut gehouden hebbende met den predikant Spandaw, bleef hij ook verder beroering in de gemeente verwekken en aanhang werven, waartoe o.a. behoorden de ontdekkingsreiziger Roggeveen, Dan. Fannius en Steven Kloet. Aan de predikanten Immens, van Aalst en Smijtegeld werd daarom 2 Juli 1707 een onderzoek opgedragen en weldra een aantal personen gevonden, die door B. verdedigde stellingen wisten voor te brengen; deze, waaronder de sprekendste zijn, dat de dingen zoo eeuwig zijn als God eeuwig is, dat de godsdienst uit politie is ingevoerd, dat de rede geen voldoend bewijs voor de onsterfelijkheid der ziel geeft en dat God duivel, hemel en hel is, werden met schriftelijke antwoorden van B. 8 Mrt 1710 aan den kerkeraad overgelegd. Eerst na de verbanning eener andere ‘pest’, Grietje van Dijk, in 1710, de verspreiding in 1712 en 1713 van anonieme vlugschriften, reeds sinds eerstgenoemd jaar bestreden door Car. Tuinman, van een Remonstrantie der classis van Walcheren aan de Staten van Zeeland en van B's Missive dienende tot antwoord aan den HeerN.N. (Midd. 1713), begon 9 Sept. 1713 zijn zaak te worden behandeld. Onderwijl verscheen van de classis een nog scherpere Remonstrantie (Midd. 1713), van de beklaagde partij een Brief van Theophilus, die aanleiding gaf tot Tuinman's Heillooze gruwelleere der Vrijgeesten en een Nadere Remonstrantie der classis (Midd. 1714) benevens talrijke ‘schandaleuse boeckjes,’ die echter bij vonnis van 29 Mrt. 1714 door beulshanden werden verbrand, terwijl 31 Mrt. B. en zijn vriend Abr. de Back uit de stad werden gebannen en 27 Mei door de kerk geëxcommuniceerd. Korten tijd woonde hij te Rotterdam, Goes en even buiten Middelburg, waar hem zijn aanhang toevloeide; weldra verschenen een Missive aan den Heer Carolus Tuinman door Corn. Prudens (Altena 1714),Tuinman's Liegende en bedriegende vrijgeest (Midd. 1715) en een, zeker van B. afkomstige, Apologie of verantwoording (1714), op last van den kerkeraad van 20 Febr. 1715 door Tuinman wederlegd met zijn Sibboleth (1715). Reeds was B. toen naar Bergen op Zoom verhuisd, waar van Hattem tot zijn dood gewoond en geestverwanten gevormd had; als ‘werktuig des satans’ vandaar verdreven in Apr. 1715, vestigde B. zich met zijn geestverwant, den in 1711 afgezetten predikant Gos. van Buytendyck, te Rozendaal en najaar 1716 te Breda, waar zij een niet gering aantal aanhangers wierven. Toen van deze zijde verschenen was een Missive aan den Heer I.M.H.

V.H. door Pius Fideli s (Altena 1715), antwoordde Tuinman, doelende op de volgens hem andere beteekenis die B. en zijne volgelingen aan sommige woorden hechtten, met Hethelsche gruwelgeheim der heillooze vrijgeesten, waarbij een Woordenlijst van de nieuw verzonnen boeventaal des vrijgeesten (1717), en trok ook, te zamen een 2000 bladzijden met uitgelezen scheldwoorden aan de zaak wijdende, het volgende jaar tegen B's boezemvriend Roggeveen te velde. De middelburgsche kerkeraad deed B. en Buytendyck zelve haar macht gevoelen. Nov. 1718 verlieten zij Breda en vertoefde B. te Zevenbergen, in Nov. 1721 te Dordrecht, in 1724 bij de bekende Dina Jans te Zierikzee. Overal opgejaagd vestigden zij zich opnieuw te Breda, waar Buytendyck Febr. 1728 nogmaals is verbannen en B. kort daarop stierf. Op zijn denkwijze is wellicht ook de lezing van Geulincx van invloed geweest.

Zie: Nagtglas, de Algem. kerkeraad der Herv. gem. te Middelburg (ald. 1860) 138; de monographie van Wybrands in Archief voor Nederl. kerkgesch. I (1885) 51-128 en de Ligt over Gos. van Buytendyck in Archief van het Zeeuwsch Genootschap 1905, 5, 9 en 20.

de Waard

< >