NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Bommel, cornelis richardus antonius van

betekenis & definitie

BOMMEL (Cornelis Richardus Antonius van), geb. te Leiden 5 April 1790, gest. 7 April 1852 te Luik. Op dertienjarigen leeftijd kwam hij op een college te Borgh bij Munster, dat onder leiding stond van uitgeweken fransche priesters en heeft daar een voortreffelijke opleiding tot het priesterschap genoten, dat hem te Munster 8 Juni 1816 werd toegediend.

De raad van Overberg, een vermaard paedagoog te Munster, bracht hem er toe, om, zoodra hij in Holland was teruggekeerd, een kweekschool voor den toekomstigen clerus te stichten, waar gymnasiaal onderwijs zou gegeven worden, dat in een groote behoefte moest voorzien. Met twee andere voormalige kweekelingen van Borgh, van Wyckerslooth en van Niel, kocht hij reeds in 1817 uit eigen middelen de buitenplaats Hageveld bij Velsen en stichtte daar een klein-seminarie ten dienste van het aartspriesterdom van Holland en Zeeland. Onder zijn leiding bloeide de stichting snel op, toen de bemoeiingen van Willem I met de opleiding der katholieke geestelijkheid in 1825 daaraan voorloopig een einde maakten. Op 1 Sept. van dat jaar werd Hageveld krachtens de koninklijke besluiten van 14 Juni v.d. jaar gesloten door den gouverneur van N.-Holland, van Tets van Goudriaan, die daarbij echter groote waardeering voor deze kweekschool aan den dag legde. Nog sterker kwam de waardeering voor van B. uit door de pogingen, welke de regeering heeft aangewend, om hem te verbinden aan het collegium philosophicum te Leuven, welk instituut naar de bedoeling van Willem I in de plaats moest treden van de bestaande kleinseminaries en andere voorbereidingsscholen. In een audiëntie bij den Koning, welke vier uren duurde, werd hem toegestaan de beweegredenen uiteen te zetten, waarom hij de benoeming tot regent van het colleg. phil., gedagteekend 1 Juli 1825, als leidende tot kerkscheuring, niet kon aanvaarden.

De gedwongen rust, waartoe de energieke man zich thans zag veroordeeld, wendde hij aan om het verzet, dat zich tegen deze inmenging van het gouvernement alom openbaarde, in vaste banen te leiden, daarbij zorgende dat de beweging steeds binnen de wettelijke grenzen bleef. Dit laatste werd ook door Willem I erkend; toen de buitengewone gezant van den H. Stoel, Fr. Capaccini in Jan. 1829 voorsloeg v.B. tot bisschop van Luik te laten benoemen, betoonde de Koning zich daarmede tevreden. Ofschoon erkentelijk voor dit bewijs van hoogachting, verklaarde v.B. niettemin rondborstig aan den Koning, dat hij ook als bisschop zijn houding tegenover de besluiten van 1825 niet zou kunnen prijsgeven. Dat hem dit ernst was blijkt uit een vlugschrift, de Trois chapitres, dat hij in enkele dagen te Antwerpen opstelde, naar aanleiding der koninklijke besluiten van 20 Juni 1829, waarbij het verblijf aan het coll. phil. schijnbaar facultatief werdt gesteld, maar feitelijk afhankelijk bleef van het goeddunken der regeering.

Ofschoon v.B. kieschheidshalve zijn naam had verzwegen, wist men in de hooge kringen toch zeer goed, wie de schrijver van het pamflet was. En eveneens begreep de auteur dat hij zijn toekomst daarbij op het spel zette, want wel was hij reeds 8 Mei 1829 als bisschop van Luikgepreconiseerd, maar de benoemingsbrieven wachtten nog steeds op het koninklijk placet. De overtuiging echter, dat hij de bisschoppelijke waardigheid niet had gezocht, zoo kon v.B. later getuigen, en dat spreken thans dure plicht was, deed hem over deze bedenking heen- stappen, en Willem I was te veel een man van karakter om zich wegens zulk een edele vrijmoedigheid en hoog plichtsbesef op v.B. te wreken. Daarentegen heeft de brochure ertoe medegewerkt dat de koning 2 Oct. 1829, in tegenwoordigheid van den schrijver, een nieuw besluit onderteekende, waarbij het volgen van de lessen aan het coll. phil. werkelijk facultatief werd gesteld en de bisschoppen vrijheid verkregen hun kleinseminaries wederom te openen. Bovendien stelde v.B. in die dagen, gehoor gevend aan den uitdrukkelijken wensch van den Koning, een gansche verhandeling op schrift, waarin hij zijne denkbeelden over het invoeren van een algeheele vrijheid van godsdienst uiteenzette. Een zelfde strekking, maar bepaaldelijk betreffende het onderwijs, had zijn Essai surle monopole de l'enseignementaux Pays-Bas, in Oct. 1829 geschreven met het oog op de naderende regeling van dat volksbelang in de Tweede Kamer. Deze denkbeelden konden echter geen ingang vinden bij de meerderheid der regeeringspartij in N.-Nederland, hetgeen veel heeft bijgedragen tot de afscheiding der zuidelijke provinciën. Na lang uitstel werd 5 Oct. 1829 door den Koning het decreet onderteekend, waarbij de benoemingsstukken, thans voorzien van het koninklijk placet, aan v.B. konden toegezonden worden; 15 Nov. daarop volgende ontving hij de bisschoppelijke wijding van den bisschop van Namen en koos tot wapenspreuk: ‘in trinitate fortitudo’.

Zijn eerste herderlijke brief van 18 Jan. 1830 bevatte een vermaning tot gehoorzaamheid aan het wettige gezag in den Staat, gepaard met het dringend verzoek aan de priesters van zijn diocees zich van petitionneeren te onthouden, welke beide zaken veel ontevredenheid te Luik verwekten. Maar tevens ging hij voort de regeering te wijzen op het verkeerd beleid, dat naar zijn meening tegenover de Belgen werd aangewend, zooals blijkt uit vertrouwelijke brieven, aan den staatssecretaris de Mey van Streefkerk, alsook aan den Koning zelfgericht. En toen de afscheiding van de Zuidelijke Nederlanden ten gevolge van fouten, waartegen hij zoo herhaaldelijk had gewaarschuwd, zich had voltrokken, aarzelde de bisschop niet het nieuwe gouvernement te erkennen, overtuigd dat hij boven alles de banden had te eerbiedigen, welke hem als bisschop aan Luik verbonden. Zijn verdere gezegende werkzaamheid behoorde nu verder hoofdzakelijk tot België en meer bijzonder tot zijn diocees, dat hij geheel heeft gereorganiseerd. In de hieronder aangegeven literatuur kan men daarover veel lezen, maar een monografie van ‘le bras droit du primat de Belgique et le grand conseillerde l'université de Louvain’, gelijk Ulysse Capitaine hem te recht noemt, zou zeer gewenscht zijn; alle gegevens daarvoor zijn te vinden in het bisschoppelijk archief van Luik, alsook in het oud-archief van den aartsbisschop van Utrecht. Nog tweemalen heeft v.B. zich openlijk uitgesproken over de gebeurtenissen, welke waren voorgevallen gedurende zijn verblijf in Noord-Nederland.

In 1838 had hij zich te verdedigen tegen een beschuldiging van meineed en landverraad, gelijktijdig uitgebracht door het Journal de la Province in België en het Journal de la Haye alhier; het pleidooi, waarin veel merkwaardigs voorkomt over zijn betrekkingen tot Willem I, liet hij afdrukken achter een Sermon surla primauté du Souverain Pontife, in zijn kathedraal van Luik gehouden. En in 1840 nam hij nogmaals de pen op, toen prof. Matthys Siegenbeek, die tevens schoolopziener was, zich niet had ontzien om in een Open briefaan Groen van Prinsterer zijn

geliefd Hageveld aan te duiden als een school, waar ‘de domheid in het R.C. kerkgenootschap werd georganiseerd’. Er verscheen toen o.a. een verweerschrift van den voormaligen president van datzelfde Hageveld, waarop het antwoord steeds is uitgebleven.

Van hem verschenen: Trois chapitres sur les deux arrêtés du 20 Juin 1829, relatifs au collége philosophique, par un père de familie pétitionnaire (Bruxelles 1829); Essai sur le monopole de l'enseignement aux PaysBas (Anvers 1829); Mandements, lettres pastorales et instructions de Mgr. C.R.A. van Bommel, évêque de Liège (Liège 1844-1856, 3 dln.); Système de la liberté illimitée des cultes et des opinions religieuses, mis constitutionnellement en rapport avec la loi fondamentale du royaume des Pays-bas etspécialementappliqué au culte catholique in het Buil. de l'Acad. roy. de Belgique, Classe des lettres 1905, 393-488, waar ook een deel der briefwisseling met Willem I; Briefaan prof. Matthys Siegenbeek ('s Gravenhage 1840); de titels van nog een aantal andere brochures, verhandelingen en preeken, ten getale van 24, volledig bij:Ulysse Capitaine, Nécrologie Liégoise 1853, 152-174. F. Lhérie heeft zijn portret gegraveerd naar een schilderij van G. Wappers.

Zie over hem: de Katholiek 1852, I; 1897, II; 1911, I;Jacquemotte, Oraison funèbre de Mgr. v. Bommel (Liége 1852); Bellefroid, Oraison funèbre de mgr. v. Bommel (Liége 1852); Annuaire de l'univérsité de Louvain 1853; Daris, Histoire du diocèse et de la principauté de Liége IV (Liége 1873); Albers, Gesch. v.h. herstel der hierachie in dé Nederlanden (Nijmegen 1903-1904); Monchamp, L'évêque van Bommel et la révolution Beige in Buil. de l'Acad. roy. de Belgique, Classe des lettres 1905, 393-488; Biographie nationale i.v.

Hensen

< >