NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Boetzelaer, sweder van den (2)

betekenis & definitie

BOETZELAER (Sweder van den) (2), heer van Leeuwen en Puflijk, geb. omstr. 1610, overl. bij Maastricht 22 Aug. 1676, begr. te Nijmegen, zoon van Gijsbert, heer van den Boetzelaer, hiervóór, en van Agnes van Aeswijn, vrouwe van Ruwiel.

Hij kwam bij den dood zijns vaders, als minderjarige, onder de voogdij van Anthonie van Aeswijn, heer tot Brakel, en van Adriaan Ploos, heer van Tienhoven, Oudegein enz.

< >