NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Blanken, arie

betekenis & definitie

BLANKEN (Arie) Jansz., geb. te Haastrecht 11 Juli 1766, overl. te Gouda 3 Mei 1824, was de zoon van Jan Teunisse Blanken en Niesje den Bliek (geb. 11 Dec. 1735, overl., 92jaaroud, te Haastrecht 21 Maart 1828; zij liet 109 afstammelingen na), en de broeder van Jan Blanken (zie kol. 357), en evenals hij zeer bekwaam in zijn vak, maar minder geniaal. Hij trad in het laatst van 1779 in dienst bij de militaire genie, eerst in subalternen rang, en voerde later verscheidene jaren de directie over de vestingwerken der utrechtsche waterlinie van Nieuwersluis tot Muiden.

Hij was vóór de omwenteling van 1795 den overste der genie Dalhoff behulpzaam bij het in staat van verdediging brengen van Amsterdam. Na dat jaar werd hij onder de bevelen van C. Brunings gesteld, en nam hij aandeel in de droogmaking en herstelling van de groote zeesluis te Muiden. Na 1800 was hij directeur der geoctroyeerde vervening in de Krimpenerwaard, en werd in 1802 door het Bataafsch genootschap te Rotterdam met goud bekroond voor een beschrijving van dit waterschap.In de zoogenaamde 2e organisatie van den waterstaat vinden wij hem nog niet als inspecteur begrepen, doch daarentegen blijkt het, dat hij 21 Jan. 1803 landmeter in rijks dienst was (J.W.Welcker, De Noorder- Lekdijk bovendams en de doorsteking van den Zuider-Lekdijk bij Culemborg, 177). De 3e organisatie van Oct. 1803 is in het daarvan op het Rijksarchief aanwezige register (Welcker l.l. 10, noot 1) niet volledig medegedeeld. Hij was met Conrad en Kros van 1804 tot 1807 werkzaam aan den bouw der sluizen te Katwijk, en kan daarom moeilijk ook met een gewonen dienst belast geweest zijn.

Bij de 5e organisatie werd hij bij koninklijk besluit van 21 Jan. 1807 ter standplaats Gouda benoemd tot inspecteur in het 9e district, zijnde in hoofdzaak Zuid-Holland benoorden de Lek en de Nieuwe Maas. Hij werd bovendien, toen zijn broeder inspecteur-generaal was geworden, bij koninklijk besluit van 30 Maart 1808 tijdelijk

met diens vorigen dienst, in hoofdzaak bestaande uit de zuidhollandsche eilanden, belast. Hij bekwam twee districten onderzijn beheer, waaronder Goeree, en maakte aan de wijze van werken in daggelden een einde door het invoeren van aanbestedingen, waardoor de kosten der werken aldaar veel verminderden.

Bij de 6e organisatie, onder Napoleon I, werd hij 20 Febr. 1811 tot hoofdingenieur van het departement Bouches de la Meuse, ongeveer overeenkomende met Zuid-Holland, benoemd, terwijl hij bij ministeriëele beschikking van 12 Maart 1811 in de 1e klasse gerangschikt werd. Hij heeft in dezen tijd belangrijke ontwerpen gemaakt, als tot droogmaking van het Haarlemmermeer, tot afsluiting van den Hollandschen IJsel, werken, die allen later zijn uitgevoerd, en tot verversching van het grachtwater van 's Gravenhage. Hij legde in dien tijd ook het gedeelte Vianen-Gorinchem van den straatweg Amsterdam-Parijs aan; het hem toegeschreven plan om Amsterdam uit de Lek te voorzien van zoet water is in 1808 gemaakt door A.F. Goudriaan, maar Blanken heeft hem daarbij geholpen. In 1803 werd hij lid van het Bataafsch Genootschap en van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem. Dat hij een wetenschappelijk man was, werd ook erkend door zijne benoeming tot lid van het comité-central van den waterstaat in Jan. 1809.

Hij werd in 1809 correspondent van het Hollandsch Instituut, en, toen dit lichaam in 1816 door Willem I tot Koninklijk Nederlandsch Instituut vervormd werd, in hetzelfde jaar lid daarvan. Hij zond 24 Aug. 1816 een door hem met C. Brunings gemaakt plan voor droogmaking van den Zuidplas in; het werd begroot op 2.1 millioen doch is eerst veel later uitgevoerd. Bij de 7e organisatie van den waterstaat werd Blanken met ingang van 1 Jan. 1817 hoofdingenieur 1e klasse in Zuid-Holland. Hem werd bij kon. besluit van 3 Juli 1817 de titel verleend van inspecteur-honorair. Een brief van dijkgraaf en hoogheemraden van Schieland van 4 April 1818, tot dankbetuiging voor hetgeen hij voor de bemaling van dat hoogheemraadschap nabij Kortenoord gedaan had, getuigt van zijn ijver en kunde.

Blanken schijnt voor sommige zijner ambtenaren, o.a. Overduyn en Kros, maar ook in het algemeen moeilijk geweest te zijn. Hij lag op het laatst van zijn leven met de stad Gouda, die nagenoeg tegen zijn woning aan een sluis bouwde, in proces.

Blanken huwde in 1787 Margaretha van Lakerveld, geboren in 1758, die 19 Maart 1823 te Gouda overleed. Waarschijnlijk was dit overlijden mede oorzaak, dat hij op nog niet hoogen leeftijd kort daarna eervol ontslag verzocht, hetwelk hem met ingang van 1 Aug. 1823 verleend werd. Hij bleef te Gouda woonachtig, waar hij nog geen jaar later overleed.

Ramaer

< >