BLAAUW (Henri Thierry de), geb. te 's Gravenhage 21 Juli 1818, gest. te Leiden 10 Mei 1858, een buitengewoon talentvol man, wiens gaven niet tot volle ontplooiing gekomen zijn, een geestig humorist, die tegelijk door diepe melancholie is heengegaan. Hij was de zoon van den haagschen onderwijzer Dirk de Blaauwen en van Hendrina van der Wis, werd in 1835 student te Leiden, waar hij de aandacht trok van de hoogleeraren door zijn voortreffelijk verstand, zijn schitterend vernuft, zijn ijzeren vlijt, maar niet minder van de studenten, die zijne oorspronkelijke persoonlijkheid opmerkten, vooraan bij het feest en vooraan bij den arbeid, geestig, opgewekt, onbesproken en rein van zeden.
Zoo hebben J. Kneppelhout en Gerrit de Clercq hem leeren achten en liefhebben, en professorer en studenten beiden voorspelden hem een schitterende toekomst. Maar een sterk en trotsch gevoel van onafhankelijkheid, dat hem hooghartig alle geldelijke hulp deed afwijzen, dreef hem tot het repetitorschap voor mathesis, propaedeutisch- en candidaats-theologie, soms tot in den nacht, tot groote schade zijner eigen studiën. Kneppelhout e.a. wilden, dat hij tot de letteren zou overgaan, maar hij weifelde, en, al wikkend en wegend, werd hij proponenten in 1845 predikant te Gapinge. Hij was het niet ten halve, goed catecheet, vriend van wat arm en ellendig was, maar, naar zijne eigen woorden, ‘een sukkel in het preeken maken,’ d.w.z. altijd weer verbeterend, uitschrappend, verscheurend, opnieuw beginnend, nooit voldaan en door memoriseeren afgemat, terwijl hij toch de menschen niet vermocht te boeien. Na twee jaren van dit harde, voor zich zelven niets eischende leven - in 8 maanden, schrijft hij aan de Clercq, is hij maar viermaal een paar uren te Middelburg geweest bij den haarsnijder - ging hij naar Hoorn, vandaar in 1852 naar Leiden.
Dit is ook het jaar van zijn huwelijk met mejuffrouw M.A. Tak van Middelburg, uit welk huwelijk twee kinderen geboren werden. Gesloopt door zwaren, pastoralen arbeid in dat Leiden, ‘waar zooveel ellende heerscht’, gegriefd door het slechte kerkbezoek, bedrogen in zijne verwachtingen van de wetenschap te zullen dienen, werd hij door zwaarmoedigheid beslopen en liet zich henendrijven ‘met den tijdstroom naar den oceaan, aan welks overzijde (hij), Goddank, de groenende beemden der insulae fortunatae liggen (zag).’ Aan het bed van een typhuslijder werd hij besmet en overleed 10 Mei 1858. ‘Hij, die soms geen veertig toehoorders in de kerk telde, had vele honderden bedroefden en beweldadigden om zijn graf’. Het is de Blaauw, aan wiens studentenpen wij het stuk Convocatie danken inKlikspaans Studentenleven zoo vol van meesterlijke trekjes, zulk voortreffelijk en geestig proza - toch later door geen letterkundige producten gevolgd. Zorgen en droefenissen - schrijft hij aan de Clercq - en (voegen wij er bij) voortdurende onvoldaanheid met eigen werk deden hem de pers schuwen, tot schade onzer letterkunde. En - tragische bijzonderheid - dezelfde preeken, die noch de hoorders noch hijzelf telden, blijken, volgens bevoegden, rijk aan gedachten en keurig van taal geweest te zijn. Zijn portret is door W.C. Chimaer van Oudendorp op steen geteekend
Zie: J.Kneppelhout in Levensber. Letterk. 1858, 149-161; Johs. Dyserinck, Het studentenleven in de literatuur (1908) 71-84, met berichten uit de mondelinge overlevering, met een fraai uitgevoerd portret van de Bl. tegenover blz. 31 en met de herinnering, dat een belangrijke brief van Cobet aan de Blaauw werd afgedrukt in Mnemosyne van 1907; A.J. Luyt, Klikspaans studentenschetsen (Diss. Leiden 1910) 52.
Knappert