BEYEREN (Abraham van), geboren 1620/21 te 's Gravenhage als de zoon van Hendrick Gillisz. van Beyeren. In 1639 woonde hij te Leiden, waar hij in April van dat jaar Emerentia Staecke huwde.
In 1640 trad hij in het gild te 's Gravenhage, waar hij in Febr. 1647 een tweeden echt sloot met Anna van Queborn,de dochter van den schilder Danlel v.Q., waardoor hij de zwager werd van den vischschilder Pieter de Putter. Terwijl hij pas in 1656 een der medeoprichters van de confrerie Pictura te 's Gravenhage was geweest, trad hij 15 Oct. 1657 in het gild te Delft. Vermoedelijk wegens slechte financieele omstandigheden was hij echter vrij mobiel, komt in 1663 weer te 's Gra-
venhage en in 1671 te Amsterdam voor, terwijl hij in 1674 in het gild te Alkmaar trad. Verder verliezen we hem uit het oog. Zijn smaakvol gegroepeerde stillevens, zoowel ontbijttafels en vruchtenstukken als vooral vischstukken behooren tot het beste wat op dat gebied ooit geschilderd is. Slechts zeer zelden heeft hij hierbij een menschelijke figuur afgebeeld, zooals een vischvrouw op een stuk van 1666 in de Akademie te Weenen. Minder dan zijn stillevens komen zijn meesterlijke zeestukken voor; men vindt er prachtexemplaren van in museum Boymans te Rotterdam en in het museum te Boedapest. Op een stilleven, dat in 1889 in de coll. Rupprecht te München was, spiegelt zich in een glas zijn eigen portret.
Zie: Obreen'sArchiefI, 62; II, 27; III, 258; IV, 60, 135, 151; Oud-Holland II, 135; III, 93; Bode, Die Gemälde-Galerie zu Schwerin 69,70;Thieme und Becker, Allg. Lexikon bild. Künstler, in voce.
Moes