BERCHEM (Claes of Nicolaes), ged. te Haarlem 1 Oct. 1620 en gest. te Amsterdam 18 Febr. 1683, was de zoon van den stillevenschilder Pieter Claesz.en Geertje Hendricksdr. Behalve van zijn vader heeft hij onderricht genoten van Pieter de Grebber en Jan Wils te Haarlem en van Claes Moyaert te Amsterdam.
In Juni 1642 kwam hij in het gild te Haarlem. De schilderijen, die hij omstreeks dezen tijd schilderde, toonen duidelijk den invloed van Claes Moyaert. Het waren landschappen met historische stoffage van tamelijk groote figuren, als een St. Hieronymus van 1640 in het museum te Würzburg en de geschiedenis van Laban van 1643 in het museum te München. Vermoedelijk heeft hij nog in 1643 of zeer kort daarna een reis naar Italië ondernomen en daar zóó ijverig studies gemaakt naar het landschap en de bewoners van de Campagna, dat hij bijna voor zijn geheele verdere productie genoeg had, wat de composities van zijn talrijke kunstwerken betreft. In 1646 huwde hij Catrijne Claesdr. de Groot en zeer kort daarna in tweeden echt een dochter van zijn meester Jan Wils.
Hij woonde te Haarlem in 1656 in de Koningstraat en in 1670 op de Oude Gracht. Zijn relaties te Amsterdam - omstreeks 1660 had hij bv. een allegorisch tafereel op de uitbreiding dier stad geschilderd (Rijksmuseum te Amsterdam) - deden hem echter in 1677 daarheen verhuizen. Daar is hij 23 Febr. 1683 van uit zijn huis op de Lauriergracht in de Westerkerk begraven. Zijn nagelaten kunstverzameling is er 27 April en 30 Nov. van hetzelfde jaar publiek verkocht. Hij had een zeer veelzijdig talent. Behalve de reeds genoemde werken heeft hij zoowel portretten (Gatschina) als boerenbinnenhuizen (ge-
graveerd door J. de Visscher), zoowel ruitergevechten (Mauritshuis) als winterlandschappen (Amsterdam, Berlijn, Hermannstadt), zoowel jachttafereelen (Mauritshuis, Bridgewater House te Londen, Gal. Colonna te Rome) als haven- en strandgezichten (Wallace-Museum en Dorchester House te Londen) geschilderd. Maar verreweg zijn meeste schilderijen zijn gewijd aan het leven der herders in de Romeinsche Campagna, en hieraan vooral heeft hij zijn roem te danken, waarvan Corn. de Bie zich reeds in 1661 tot tolk gemaakt heeft. Nog zijn laatst bekende gedateerde schilderij (1681), bij den hertog van Bedford te Londen, geeft zulk een herderstafereel te zien. Zijn detailstudies van dieren, zooals een levensgroote koeienkop bij den graaf van Warwick, zijn van een groote aantrekkelijkheid. Dikwijls heeft hij in de werken van andere meesters (bv. van Willem Schellincks, Jan Both en Gerard Dou) figuren geschilderd.
Evenals zijn schilderijen komen ook zijn teekeningen zeer veel voor, en terwijl hij ook nog een 60-tal zeer verdienstelijke etsen gemaakt heeft, heeft hij toch nog tijd weten te vinden om voor den boekhandel te werken, en o.a. in 1669 een titel te ontwerpen voor een bijbeluitgave (gegraveerd door Th. Matham) en een lijst om een door J. de Visscher gegraveerde wereldkaart. Zeer groot is het aantal van zijn leerlingen. Reeds in 1642, hetzelfde jaar dat hij in het gild gekomen was, worden als zoodanig Willem Romeyn, Guillaume Le Fèbre en Claes Simonsz. Schout genoemd. Van de vele anderen noem ik slechts Karel Du Jardin, Simon Du Bois (1651), Johan van Huchtenburgh, Johannes Glauber, Dirk Maas, Joh. van der Meer Jr. en Justus van Huysum (1675).
Schilders als J.F. Soolmaker, Dirck van Bergen, Jan van der Bent en Michiel Carree worden wel niet als zijn. leerlingen vermeld, maarzij hebben zich zóó beijverd hem na te volgen, dat ze desniettemin tot zijn school gerekend moeten worden. Zijn invloed heeft zich ook indirect zeer ver uitgestrekt door de tallooze prenten die al van het midden der 17de eeuw af door de voortreffelijkste graveurs, zoowel in Nederland als daar buiten, naar zijn schilderijen en teekeningen gemaakt zijn. Zijn portret is niet bekend, en die daarvoor doorgaan stellen hem niet voor.
Zie: C. de Bie, Gulden Cabinet282; Houbraken II, 109-114; v. Eynden & v.d. Willigen I, 408-412; v.d. Willigen, Les artistes de Harlem 76, 77, 252, 253; Navorscher 1856, 9; Oud-Holland I, 157; II, 63; XI, 104; XVII, 177; H. de Winter, Beredeneerde Catalogus van alle de prenten van Nic. Berchem (Amst. 1767); Bartsch, Peintre-graveurV, 245 vlg.; Weigel, Suppl. 293; Dutuit, Manuel IV, 29 vlg.; Amsterdam in de 17de eeuw III, 151; Bode, Die Gemälde-Galerie in Schwerin 128-130; Kristeller, Kupferstich u. Holzschnitt 366; Smith, Catalogue raisonne V, IX; J.
Meyer, Künstlerlexikon, in voce; Wurzbach, Niederl. Künstlerlexikon, in voce; Thieme u. Becker, Allg. Lex. bild. Künstler, in voce (waar zijn verblijf in Italië vermoedelijk eenige jaren te vroeg gesteld is).
Moes