NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Bemmelen, mr. pietervan

betekenis & definitie

BEMMELEN (Mr. Pieter van), geb. te Almelo, 7 Juli 1828, overl. te 's Gravenhage 19 Dec. 1892, zoon van Jan Franciscus van B. en Antoinette Adriana de Kempenaer, broeder van Adr.

Anth. voornoemd, werd na van 1840-44 het gymnasium te Leiden te hebben bezocht, 15 Aug. 1845 aldaar als student in de rechten ingeschreven. Nog in hetzelfde jaar van zijne promotie (6 Juni 1850) werd hij ambtenaar bij het kantongerecht te Noordwijk, en, acht jaren later, als commies voor juridische vraagstukken aan het ministerie van justitie verbonden. Daarna was hij achtereenvolgens, rechter in de arrondissements-rechtbank te Alkmaar (1 Oct. 1861), te Nijmegen (12 Maart 1870) en te Leiden (31 Mei 1871), waarna hij, van 1874 tot 1880, als een der, door de nederlandsche regeering voorgedragen leden der ‘Tribunaux mixtes’ in Ismaila als voorzitter en te Cairo als lid werkzaam was. Na zijn terugkeer werd hij, 18 Juli 1882, raadsheer in het gerechtshof te Arnhem, en 14 Maart 1890 lid van den Hoogen Raad, welk ambt hij tot zijnen dood bekleed heeft. Mr. van Bemmelen was een ongemeen geleerd en veelzijdig man. Aan de hoogeschool had hij zich niet tot de studie der rechtsgeleerdheid bepaald, maar ook de botanie, zoölogie, natuur-

kunde, taalkunde, oude en nieuwe letteren, wijsbegeerte en godgeleerdheid beoefend. Later bewoog hij zich in de talrijke werken, tijdschriften en courantenartikelen, die hij schreef, zoowel op het gebied van het straf-, proces-, publiek- en privaatrecht als op dat der actueele politiek, niet uit winstbejag of eerzucht, maar omdat hij, zooals zijn vriend en ambtgenoot mr. A.A. de Pinto

het later uitdrukte (Weekblad van hetRecht, van 23 Dec. 1892 no. 6270), de wetenschap werkelijk alleen beoefende voor de wetenschap.

Hij schreef: De grondwettelijke meerderjarigheid van den Prins van Oranje op den leeftijd van achttien jaar (1858), met een naschrift (1859); De doodstraf. Populaire voordragt (1864), met een wetenschappelijk bijvoegsel: De Bijbel en de doodstraf. Ds. J.L. van Rhijn bestreden (1865); Doodstrafpolemiek tegen mr. J.L. de Bruin Kops, mr. J.

Heemskerk Az., dr. J.L. van Rhijn, mr. P.R. Feith, en jhr. mr. J. de Bosch Kemper (1865), naar het oordeel van mr. A.A. de Pinto (Weekblad van

het Recht van 23 Dec. 1892 no. 6270), een der beste, zoo niet het beste zijner geschriften; Limburg, Luxemburg en het Congres te Londen (1867); Het belang van Nederland en de bemoeiing zijner diplomatie (1869); De Nederlandsche Vredebond (1869); Een politiesch Vredebeginsel (1869); De oorlog van 1870, Frankrijk, Duitschland en onze verhouding totbeide (1870); Metis, sociaal en politiesch Tijdschrift (1873-74); Verzoening en herziening. Een politiesch programma (1884); L'Egypte el l'Europe (1884); La système de la propriété mobilière, droit antérieur; système du Code Civil, droit futur (1887), waarin hij zijne meening over het verkeerde van de heerschende leer betreffende het bezit van roerende goederen uiteenzette; La question sociale (1888); Brief aan H. Pierson over het prostitutievraagstuk (1889); Regtsgeleerde opstellen (1891) en Les notions fondamentales du droit civil (1892), dat op kosten der Koninkl. Academie werd uitgegeven.

30 Juni 1859 huwde hij te Leiden Hortense Levoir,die hem overleefde. Men zie over hem, behalve het reeds genoemde artikel van Mr. A.A. de Pinto

in het Weekblad van hetrechtvan 23 Dec. 1892, no. 6270, datzelfde Weekblad

van 2 April 1890 no. 5843 en van 21 Dec. 1892, no. 6269, het Dagblad van Zuid-Holland en 's Gravenhage van 21 Dec. 1892 en Mr. G. Groen van Prinsterer, Nederl. Gedachte van 9 Juni 1873. de Savornin Lohman

< >