BELTJENS (Mathias Josephus Hubertus), toonkunstenaar, geb. te Roermond 14 Nov. 1820 en aldaar overl. 12 Nov. 1909,2e zoon van Joh. Michaël en Maria Cath.
Reyners. Hij begon 1835 zijn musicale opleiding aan het conservatoire te Luik in de compositie-leer onder Daussoigne-Michel en 1838 aan het conservatoire te Brussel onder F.J. Fétis. Hij bespeelde vooral de clarinet en behaalde daarmede een 2en en 1en prijs. In 1852 werd hij tot muziekdirecteur in zijn geboortestad benoemd, na van 1845 leeraar in de muziek en organist aan het gymnasium te Katwijk te zijn geweest. In 1855 en 1856 behaalde hij den tweeden prijs in den wedstrijd te Mannheim, met door hem getoonzette stukken.
In 1857 vestigde hij zich te Rotterdam, waar hij tot 1895 nog als componist werkzaam was, eene afd. der St. Gregorius-Vereeniging en eene kerkelijke muziekschool voor knapen vestigde en tevens medeoprichter was der Rotterd. Liedertafel (thans Rotterd. Mannenkoor). Hij keerde in laatstgen. jaar naar Roermond terug en componeerde er nog tot opus 164, zijn laatste, daar zijn verzwakt gezichtsvermogen hem verder werken belette. Men vindt in Mel chior's Woordenboek ook de lijst zijner toonzettingen tot heden in druk verschenen: 70 fransche, duitsche en hollandsche liederen en romancen,3 ‘Heften’ gezangen voor mannenstemmen, 60 geestelijke gezangen, 20 verschillende stukken voor piano, waaronder nocturnen, presto, harmonische en melodische ‘Skizzen’ enz., 14 kerkstukken in den modernen stijl, waaronder motetten, antiphonen, een ‘Veni Creator’ en een ‘Te Deum’ enz. Daarna is hij begonnen te werken in den waren kerkstijl, den zoogenaamden polyphonen- of Palestrina-stijl,
en heeft vervolgens uitgegeven zijn op. 125, Missa toniphrygii, op. 126, Modulacionen in die alten Kirchentonarten für Orgel, (door het konink-
lijk beiersch ministerie goedgekeurd en voorgeschreven voorde normaalscholen, seminariën enz.), op. 127, Missa 2a St Josephi, op. 128, Missa 3a pro Defunctis, op. 129, 18 Cantones Sacrae, op. 130, Missa 4a in Scala Serica, op. 131,24 Orgelstücke in die aten Kirchentonarten, op. 133,42 Vor-, Zwischen- und Nachspiele für Orgel, benevens nog vele werken in manuscript, zooals: eene ouverture voor orchest, koren met begeleiding van orchest, werken voor piano, violoncel, clarinet, enz., 176 Offertoria totus anni, en een aantal motetten, cantiones, enz. Zijn laatste werken in den polyphonen-kerkstijl zijn reeds zeer beroemd.
Zie: Ed.A. Melchior, Wetenschappelijk en biogr. woordenb. der toonkunst (Schiedam 1889); mededeelingen van Louis Beltjens, zoon des broeders van den componist.
Flament