BEKKER (Balthasar), geb. te Metslawier20 Maart 1634 als zoon van een uit Bielefeld afkomstigen predikant Henricus Bekker, gest. te Amsterdam 11 Juni 1698. Door zijn vader, die in 1646 naar Warfhuizen verhuisde, werd hij opgeleid voor de universiteit.
In 1650 werd hij ingeschreven als student te Groningen, van waar hij in 1654 naar de friesche hoogeschool trok. Aan beide academies studeerde hij letteren en theologie. Nadat hij in 1655 proponent geworden was, liet een beroep zich wachten, zoodat hij zich wel genoodzaakt zag de betrekking van rector der school te Franeker te aanvaarden. Hij heeft dit ambt anderhalf jaar vervuld en was dankbaar, toen hij in April 1657 beroepen werd naar Oosterlittens. Hij bleef hier bijna negen jaar en schreef er een vragenboekje: Gerymde kinder-leer en zijn Kort Beright van 't gebruik ofmisbruik der Lyk-reden en Lyk-predikatien; het laatste, omdat men hem had lastig gevallen, wijl hij bij den dood zijner vrouw in 1664 door een zijner ambtgenooten een lijkpredikatie had doen houden. In Mei 1665 promoveerde Bekker tot theologiae doctor te Franeker en nog geen jaar later werd hij in deze academiestad tot predikant beroepen.
Vol ijver is hij hier een achttal jaren werkzaam geweest en heeft er zich vele vrienden gemaakt, maar ook zeer veel leed ondervonden. Hij kwam er in den reuk van onrechtzinnigheid en dit heeft hem gedurende vele jaren veel last en verdriet bezorgd. Aanleiding ertoe gaf, dat Bekker, nadat de cartesiaansche wijsbegeerte in Friesland haar intree had gedaan en de provinciale Synode zich daarover beklaagde, een latijnsch geschriftje het licht deed zien, waarin hij aantoonde, dat men ten onrechte van deze philosophie gevaar duchtte. Deze de Philosophia CartesianaAdmonitio candida etsincera in 1668 uitgegeven, bracht den schrijver in slechten roep bij de streng rechtzinnigen en toen hij nu in 1670 zijn commentaar De Vaste Spijze der Volmaakten wilde uitgeven, werd hij van onrechtzinnigheid beschuldigd. Het bovengenoemde vragenboekje had hij laten volgen door twee andere boekjes: Kinder-melk en Gesneeden broodt voorde Kristen Kinderen. De breed opgezette commentaar De Vaste Spijze was bestemd om zijn catechetischen arbeid te bekroonen.
Zijn tegenstanders beweerden dat het boek vol gevaarlijke nieuwigheden stak en zijn erin geslaagd het te doen verbieden. Bekker heeft zich hierbij niet neer gelegd en gedurende enkele jaren is er een onverkwikkelijke strijd gevoerd, waarin Bekker ten slotte zegevierde. Merkwaardig, dat de ‘ketter’ in het oorlogsjaar 1672 gekozen werd tot voorzitter der groote predikanten-vergadering, te Leeuwarden bijeengekomen om maatregelen te beramen om in den nood des lands te voorzien. In hetzelfde jaar werd hij benoemd tot correspondent der friesche Synode bij die van Overijsel.De verdrietelijkheden in Franeker ondervonden waren oorzaak, dat hij naar een plaats buiten Friesland beroepen wenschte te worden en toen pogingen zijner vrienden, waaronder prof. Alting, om hem naar Groningen te verplaatsen, niet het minst door de tegenwerking van prof. Maresius mislukt waren, nam hij in 1674 dankbaar een beroep naar Loenen aan, van waar hij na nog
geen twee jaar verhuisde naar Weesp. In 1678 was hij een tijdlang als leger-predikant werkzaam en 31 Dec. 1679 werd hij als predikant te Amsterdam bevestigd. Hier heeft hij zich weldra als prediker en als mensch bemind gemaakt. Als welsprekend redenaar deed hij zich kennen en niet minder als werkzaam en degelijk geleerde. De amsterdamsche periode in zijn leven is ook daarom van veel belang, omdat hij zich daar heeft doen kennen als wakker bestrijder van bijgeloof. In de eerste plaats bond hij den strijd aan tegen de in zijn tijd nog vrij algemeen gangbare denkbeelden over kometen.
Toen de in 1680-1682 zichtbare kometen velen met angst en schrik vervulden, schreef hij zijn in 1683 verschenen Ondersoek van de betekeninge der kometen. Al trad hij hier in het krijt tegen wat door zijn tijdgenooten als waarheid geloofd werd, veel last heeft hij er niet van gehad. In den zomer van 1683 ondernam Bekker met eenige vrienden een reis door België, Frankrijk en Engeland en stelde van zijne ervaringen een reisverhaal op, dat niet voor den druk bestemd was. Het handschrift wordt in de Koninklijke Bibliotheek bewaard. Reeds vóór hij op reis ging, was door hem ter pes e gezonden de vertaling van Hornius' Historia ecclesiastica etpolitica met een door Bekker vervaardigd Vervolg van 1666 tot 1683. In de volgende jaren is Bekker steeds metwetenschappelijken arbeid bezig.
Zoo verscheen in 1687 de door hem bezorgde uitgave in vijf deelen in fol. van de werken van zijn leermeester Jacobus Alting en in 1688 gaf hij in het licht zijn lijvige commentaar op de profetieën van Daniël: Uitlegginge van den propheetüaniel. De arbeid aan dit boek ten koste gelegd is hem ook aanleiding geworden tot het schrijven van zijn beroemd werk De Betoverde Weereld, aangezien plaatsen als Daniël II, vs. 11, hem ertoe brachten een onderzoek in te stellen naar de macht des duivels. Intusschen vóór hij geregeld aan dat groote werk kon voortwerken had hij eerst nog in twee andere vraagstukken zijn stem doen hooren. Het eerste gold een onderwerp, dat niet op den weg van Bekker's studiën lag, namelijk het vinden der oosteren westerlengte. Een schipper uit Harlingen, Lieuwe Willems Graaf, voorganger der Doopsgezinden aldaar, meende de methode ertoe gevonden te hebben. Tot de twijfelaars behoorde Bekker's zwager, de franeker hoogleeraar Bernard Fullenius,
die de gronden voor zijn twijfel in een in druk verschenen Brief (PamfletKnuttel no. 13310) uiteenzette. Graaf ging nu hevig tegen Fullenius te keer en dit noopte Bekker het voor de eer van zijn zwager op te nemen. Zelf in de wiskunde goed onderlegd, kon hij de kwestie volgen en nu gaf hij in het licht een herdruk van den brief van Fullenius, met een toevoegsel van eigen hand: Brief van Bernhardus Fullenius, Met een Beright van Balthasar Bekker (Amst. 1689, Pamflet
Knuttelno. 13311). In het volgend jaar 1690 gaf hij zijn Beright van den Kinderdoop. Dit geschriftje heet te zijn opgesteld op verzoek van een man, wiens echtgenoote uit doopsgezinde kringen afkomstig was. Het bevat een bestrijding van de argumenten der Doopsgezinden tegen den kinderdoop. Toen een medicus te Amsterdam, J. de Backer, Bekker's betoog trachtte te weerleggen, gaf deze nog zijn Nader Beright over den Kinderdoop.
Bekker's hoofdwerk is het beroemde boek De Betoverde Weereld, dat hem groote vermaardheid en veel verdriet bezorgd heeft. Van 1691 tot 1693 zagen de drie deelen er van het licht en weldra verschenen in Duitschland, Frankrijk en
Engeland vertalingen. In ons vaderland heeft het een zeldzaam groot aantal personen naar de pen doen grijpen om van hun afkeer van dit kettersche boek te doen blijken. In den loop der tijden hebben de argumenten der tegenstanders en wat zij voor het gevoelen van Bekker uitgaven meer ingang gevonden dan Bekker's eigen redeneering. Het was er hem om te doen aan te toonen, dat de duivel geen invloed op der menschen lot meer uitoefenen kan en dat derhalve al die verhalen van hekserij, duivelverschijningen enz. enz. tot het rijk der fabelen verwezen moesten worden. Het bestaan van den duivel heeft Bekker niet ontkend. Integendeel beweerde hij, dat Satan den mensch ten val heeft gebracht, al kon hij niet verklaren hoe, maar uit bijbelteksten als 2 Petr.
II, vs. 4 en Judas, vs. 6 haalde Bekker de conclusie, dat de booze geesten in de hel geketend liggen en schadeloos gemaakt zijn. Daarbij meende Bekker als ijverig cartesiaan, dat geesten zonder lichaam naarhun aard niet op lichamen werken kunnen, al achtte hij dat wel mogelijk, zoo God het wilde.
Groote beroering heeft dit boek, dat in vervolg van tijd een zeer zegenrijke werking had, in ons land verwekt. Niet alleen dat van alle kanten bestrijders opstonden, maar het haalde Bekker ook een kerkelijke vervolging op den hals. In den kerkeraad van Amsterdam, in de classis en in de noordhollandsche Synode riep men den schrijver ter verantwoording. Het heette, dat hij God's eer te na gekomen, met de Schrift te vrij omgesprongen en ten opzichte van de leer der Kerk onrechtzinnig geworden was. Een langdurig proces is er het gevolg van geweest; Bekker was bereid een en ander toe te geven, maar tot terugtrekken was hij ongezind. Het einde is geweest dat hij door de Synode van Alkmaar in 1692 als predikant afgezet is.
De amsterdamsche vroedschap heeft dat vonnis niet erkend, maar ook niet bestreden. De regenten, die op Bekker's hand waren, hebben in het feit, dat - waarschijnlijk door hun toedoen - in de Staten van Holland geen rapport over deze Synode uitgebracht is en dat hare Acta niet bekrachtigd waren, aanleiding gevonden om te doen alsof voor hen de afzetting niet bestond en zijn aan Bekker tot zijn dood zijn traktement blijven uitbetalen. Bekker is in de kerk te Jelzum begraven. Hij was tweemaal gehuwd, eerst met Elske Walkens en daarna met Froukje Fullenius, weduwe van den secretaris van Dokkum, N. Bloemendal. Hij liet drie kinderen uit het tweede huwelijk na, twee dochters en een zoon Johannes Henricus Bekker, die 1705-1737 predikant te Jelzum geweest is.
Hij gaf in 1698 te Amsterdam in het licht: Steif-bedde van .... Ds. BalthazarBekker. In G. van Loon, Beschrijving der Nederl Historiepenningen IV, 225 vindt men de afbeelding van vijf medailles op Bekker. Zijn karakteristieke maar minder bevallige gelaatstrekken zijn door tal van graveurs in plaat gebracht, o.a. door D. Danckerts, J.
Gole, P. Schenck, A. Zijlvelten P. van Gunst, door den laatste naar een schilderij van Zach. Webber.
Voor zijne geschriften en de tegen hem verschenen boeken en boekjes zie men de Bekker-Bibliografie van A.v.d. Linde. Zie verder E.J.Diest Lorgion, Balthazar Bekker in Franeker (Gron. 1848) en dezelfde, Balthazar Bekker in Amsterdam (Gron. 1851,2dln.)enW.P.C. Knuttel, Baithasar Bekker de bestrijder van hetbijgeloof ('s Grav. 1906).
Knuttel