NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Arntzenius, joannis

betekenis & definitie

ARNTZENIUS (Joannis), geb. 15 Aug. 1702 te Wezel, overl. te Franeker 17 Dec. 1759, zoon van Henricus (kol. 179), niet van Jan, zooals Vrie moet, Series Profess.

Acad. Frisiae 96 zegt. Hij studeerde 1718-1723 te Utrecht, daarna te Leiden, hoewel hij er niet als student is ingeschreven, promoveerde 1 Jul. 1726 te Utrecht tot jur. utr. doctor op een diss. de Nuptiis inter fratrem et sororem en aanvaardde 13 Aug. van dat jaar het rectoraat te Nijmegen met een oratie de Delectu scriptorum qui iuventuti in scholis praelegendi sunt eorumque expositione (Nijm.1726). Hij werd 11 Mrt. 1728 tevens prof. aan de kwar-

tierschool en hield toen een rede de Causis corruptae eloquentiae (Nijm. 1728). In 1743 glng hij als professor der welsprekendheid, geschiedenis en dichtkunst naar Franeker, maar wegens een beroerte, die hem kort tevoren had getroffen, heeft hij daar nooit degelijk college kunnen geven; reeds in 1744 kreeg hij een lector, Joh. Schrader, naast zich, doch hij wilde geen ontslag vragen en bleef sukkelen tot zijn dood. Hij huwde 22 Mei 1733 met Alida Johanna Busschoff, dr. van Ds. Johannes enSusanna Catharina de le Beek, die29Oct. 1738in het kraambed van haar vijfde kind overleed. Een hunner kinderen was Hendrik Johan (kol. 178), die de Poemata et Orationes zijns vaders in 1762 te Leeuwarden uitgaf.

Verder schreef hij twee verhandelingen de Colore et tinctura comarum en de Civitate romana apostoli Pauli (Utr. 1725), gaf een uitgave van Aurelius Victor (Amst. 1733), van Plinius' Panegyricus (Amst. 1738) en van Latinus Pacatus Drepanius' Panegyricus (Amst. 1753). Hij zou ook een nieuwe uitgave van de Semestriavan Petrus Faber(Pierre du Faurde Saint-Jorry) hebben bezorgd, doch het schijnt, dat dit boek nooit gereed is gekomen, ten minste op de leidsche bibliotheek is een exemplaar eener folio-uitgave zonder titelblad en met een onvolledigen index, waarin M. Tydeman aanteekende: ‘Editio parata, numquam vulgata, suscepta Franekerae, a Trotzio et Arntzenio filio’. Zijn geschilderd portret is op het stadhuis te Franeker.

Zie: Strodtman, N. gel. Europa VII, 577; Boeles, Friesl. Hoogesch. II, 470.

Molhuysen

< >