NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Andelius, johannes of van andel

betekenis & definitie

ANDELIUS (Johannes) of van Andel, eerst pastoor te Genderen (classis Heusden), die ‘in syne jonckheytten tyden des heerschenden Pausdoms. Ende het licht des Evangeliums, tot het welcke hy door Godts genade gekomen was, in syne predicatiën syne gemeynte voorhoudende, na Hollant hadde moeten wijcken, daar het Evangelium nu syne vrijheyt hadde; alsoo’ hij ‘vernam dat alrede ordre aen den officier tot Heusden gegeven was om hem te apprehenderen’.

Zoo lezen wij in de aanteekeningen van Nic. Voetius (zie Archief voor Kerkgesch. 1855, 307). In Noord-Holland ontmoeten wij hem het eerst als predikant te Wormer en Jisp in 1578; hij woonde als scriba in Sept. van dat jaar de Synode bij te Amsterdam; ook in het volgende jaar, Mei 1579, was hij door de noordhollandsche Synode, te Alkmaar, tot scriba gekozen. In 1582 maakte hij op de groote Synode te Haarlem er werk van om Wormer en Jisp te doen indeelen bij de classis Amsterdam in plaats van bij de classis Haarlem. Ook in Mei 1584 was hij scriba der Synode. Waarschijnlijk verhuisde hij in dit jaar naar Asperen, zooals Veeris en de Pauw mededeelen en in het begin van 1586 naar Westzaan.

Reeds in Juni 1586 vinden wij hem op de Synode van Zuid-Holland. Hij wordt hier verkeerdelijk ‘Arnoldus’ genoemd. Geen tien jaar later zou hij tot zijn verdriet met de toestanden in Gouda nader in aanraking komen. Nu kwam hij weer te Heusden. slechts korten tijd was hij hier. Onder welke omstandigheden hij in 1590 te Utrecht als predikant door den Raad der stad werd aangesteld, verhalen Rooijaards Rogge en Hania (zie de aanget. plaatsen beneden). Nic.

Voetius zal wel gelijk hebben, als hij zegt, dat men hier iets goeds van hem hoopte ‘vermits syn soet, vreedsaemig en discreet humeur, neffens de goede gaven van prediken’. Van Utrecht ging hij in 1592 weer naar Zuid-Holland, naar Ameide, waar hij in Nov. reeds tot visitator der classis (Gorcum) benoemd wordt. Ook in volgende jaren, 1594,1598 en 1599 was hij meermalen kerkvisitator. Na drie jaren te Ameide gestaan te hebben ging hij tegen zijn zin naar Gouda en werd daar ambtgenoot van H. Herberts. De Acta der Synoden verhalen ons, dat hij ‘ten lesten na lange onderhandelinge verwillicht heeft den dienst te Gouda aen te nemen’.

Andelius wilde vóór alles den toestand te Gouda zoo regelen, dat deze ‘in conformiteit der kercken in dese landen’ was, ook ten opzichte van het preeken van den catechismus. In 1596 was der Synode ter ooren gekomen, dat hij bepaald vertrekken, wilde, in Sept. 1597 was hij al vertrokken, zonder dat de Synodale Gedeputeerden daarin gekend waren De Synode berustte in het onvermijdelijke, al bleef zij ontevreden over zijn voorbijgaan van de Synodale Gedeputeerden. Nog moet vermeld worden, dat in 1594 ‘ontrent Bommel ende in den Bomlre ende Tylreweerden noch weynich ordre was van predicanten ende kercken uyt oorsaecke des crychs’; Joh. Andelius moest daarom nevens drie ambtgenooten met den ambtman aldaar onderhandelen - ook de Synode zou hem in dien geest aanschrijven - ‘opdat de kercken met predicanten versien ende tot goede ordre mogen gebracht worden’. Te Meerkerk stond hij van 1597 tot 1619, toen hij ‘tot Baerdtwyck gevordert wierde’ en dus naar zijn geboorteland terugging. ‘Nae eenige jaren goede diensten tot Baerdwyk is hy in zijnen zeer hoogen ouderdom emeritus gemaekt, en heeft hem tot Doveren’ (= Doeveren in Noord-Brabant) ‘ter neder gestelt, alwaer hy nae weinige jaren gestorven is’. Veeris en de Pauw geven op:‘te Baardwijken Elshout 1610 en daar gestorven omtrent 1614’.

Zie: Arch. v. Kerkgesch., 1847, 261; 1855, 307; Reitsma en van Veen, Acta I, 55, 63, 68, 77, 110, 118, 124 v., 129; II, 263, 267, 441; III, 2, 15, 18, 21,26, 30, 32, 39,62,70,84,99,104,121,124,137,158,240,258; J. Trigland, Kerckel. Gesch. (Leiden 1650) 769; F.L. Rutgers, Acta (Utr. 1888) 294; H.C. Rogge, Joh.

Wtenbogaert (Amst. 1874) 1,113,142, aant. 2; J. Reitsma, Oostergo (Leeuw. 1888) 267; J. Hania, Wernerus Helmichius (Utr. 1895) 107, 166; Veeris en de Pauw, Vern. Kerkel. Alphabeth, 7; Kerkel. Handboek 1907, Bijl., 101, 103, 116, 135; 1908, Bijl., 149 v; 1910, Bijl., 165.

Knipscheer

< >