NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Ampsing, johannes assuerus

betekenis & definitie

AMPSING(JohannesAssuerus),ookAmpzing (-ck), Ampzingius enz.,geb. in 1558 te Ootmarsum, overl. 19 Apr. 1642 te Rostock, vader van den volg. Hij is in 1583 predikant te Haarlem, nadat hij te Leiden 28 Aug. 1581 als jurist was ingeschreven.

Uit de acta der classis Haarlem blijkt dat hij 7 Mei 1586 tot praeses werd gekozen en dat hij toen ijverde voor het verzamelen van gravamina voor de Synoden. De classis van 2 Mei 1590 benoemde hem en een ander tot kerkvisitatoren. Tot 1591 mocht hij zich geheel in de achting zijner ambtgenooten verheugen; hij is aanwezig in de Synoden van 1585 en 1589. Doch in 1591 kwam er eene groote verandering. Reeds uit de Acta der classis van 20 Mrt., 24 en 29 Apr., 5 Juni en 10 Juli 1591 blijkt het dat hij zijn dienst had verlaten op 17 Maart 1591, wat ook uitkomt in de Synode te Edam van Mei 1592, waarin wij bovendien lezen, ‘dat hij hem begeeft tot een ander professie ende daerenboven hem afzondert van de tsamencompsten der gelovigen’, waarop twee predikanten van Alkmaar werden gekozen om ‘hem over de voorscreven stucken in den naeme des synodi cristelick te vermanen’. Toen men in April 1591 te Utrecht van zijn voornemen gehoord had, zou men hem wel daarheen hebben willen beroepen, maar hij was naar Duitschland vertrokken.

Het Kerkelijk Handboek 1908, Bijl., 116 zegt, dat hij naar Ootmarsum, zijn geboorteplaats, was gegaan. Gedurende 1592 en 1593 is hij dan legerpredikant geweest. De Prins zond in October 1592 aan de Staten ‘een gunstich scryven’ over hem: hij had ‘zeer vruchtbarlick als minister in den Legher desen zomer gedient’. Hem werd ƒ 600 traktement toegekend Nog heeft Deventer pogingen aangewend om hem te beroepen, maar de kerkeraad zag daarvan af, nadat hij op de hoogte kwam van de geruchten, die over hem liepen.De voornaamste beschuldiging tegen hem was zijne ‘onmaetige conversatie met eene vrouwe’ maar de Synode van 1593 acht dit ‘een generael sonder speciael bewijs’. In elk geval heeft zij het zoover weten te brengen dat beide partijen ‘christelijck mit onderlinge handtgevinge versoent zyn tot blijschap des gantzen synodi’. Als legerpredikant achtte hij zich niet alleen beschermd door het gezag en het gunstig oordeel van den Prins, maar ook los van alle kerkverband. Toen de Synode van Juni 1594 juist te Haarlem vergaderde en men vernomen had dat hij hier verblijf hield, werd hij ontboden, maar hij was ziek. De synode laat ‘vernemen hoet met syn gesontheyt stonde, maer heeft sich als te voren geexcuseert’. Eindelijk komt het antwoord van Ampsing voor den dag: hij was gebelgd en zeide, dat hij ‘alhier gecomen was om syn vermakinge ende ter contrarie geperturbeert was.’ Even verder lezen wij, dat hij velen ergerde door ‘binnen de stadt als een ruyter te peerde met

roer ende sweert te ryden, met het ampt van dienaer strijdende’. Dit zal samenhangen met het doel van zijn verblijf te Haarlem ‘om zijn vermakinge’. Ook hierna heeft het niet ontbroken aan pogingen van de N.- en Z.-Hollandsche Synoden om hem te bewegen ‘de ergernissen met eenen godtsaligen wandel ewech te nemen ende hem te versoenen ende vereenigen metten kercken’. (Een brief aan Ampsing bij J. Hania, Wemerus Helmichius (Utr. 1905), Bijl. D, XXIV en vlg.) Maar hij bleef zich los van de Kerk gevoelen. Als legerpredikant is hij in zijn ambt geschorst. Visscher en van Langeraad zeggen: ook ontslagen en dat hij met bovenbedoelde vrouw naar het buitenland vertrok, zijne wettige vrouw Geesken Albertsdr. en zeven kinderen onverzorgd achterlatend.

Van zijne latere lotgevallen worden wij onderricht door de lijkrede, door Joh. Quistorp op den dag zijner begrafenis 23 April 1642, uitgesproken te Rostock, waar hij in 1605 als hoogleeraar in de geneeskunde Henricus Pauli was opgevolgd, terwijl hijzelf in 1639 opgevolgd werd door Joachim Stockman. Christiaan Michaël schreef tegen hem: Disquisitio de liberis fidelium, utrum sancti nascantur etsalvifica sanctitate sintpraediti, antequam baptismum suscipiunt, necne; tum quid de eorum salute statuendum sit, si ante sacrament collationem morte praeripiantur studio veritatis a nonnemine publice oppugnatae modeste instituta (Rostochii 1627). Jacob Dürfeld schreef ook tegen hem (zie Aepinus et Rollius, Disput, de meritis Westphalorum inAcad. Rostochiense, 23). Amsing antwoordde in: Nasturtium Joannis Assweri Ampsingii contra strygnium Jacobi Dürfeldii Philippo-Mastigis, Magistri Mendaciorum et sacrae Mataeologicae Studiosi (Rost. 1628), zeer scherp.

In denzelfden geest is gesteld zijn: Aquila coelestis seu Draco cum Dracone D. Johannis Assueri Ampsingii contra Pseudantidotum Jacobi Durfeldii Luthero, Philippo et Erasmo-mastigis, magistri mendaciorum, sacrae mataeologiae, leptologiae et mapsilogiae studiosi (Rost. 1628). Nog zijn van zijn hand: Verclaringe van de Menschwordinge Jesu Christi (Amst. 1608); Eenighe propositien nopende de kerckelijcke discipline (Haerl. 1590); waarin met doorloopende paginatuur: Copie van een geschrift, ghesonden van sommighe Vriesen aenden Vlamingen.

Zie mijn verhaal uit de acta der noordhollandsche Synoden in het Archiefvoor Kerkgesch. 1908, 160-168; Visscher en van Langeraad, HetProtest. Vaderland (Utr. 1903) I, 147-153; Catal. Bibl. derDoopsgez. Gem. teAmst. (Amst. 1888) II, 125, 164; S. Ampzing, Beschr. ende lof der stad Haerlem (Haerlem 1628) 126, 141;Veerisen de Pauw, Vern. Kerkel.

Alphabeth (Enkh. 1750) 7; Kerkel. Handboek, 1878, 511; 1908, Bijl., 116; Biograph. Lexikon der hervorragenden Aertze allerZeiten und Völker, I (Wien 1884) 128; Grapius, Das evangelische Rostock (Rost. 1707) Cap. XIII, § 20,449 v.; Etwas von gelehrten Rostocker Sachen I (1737), 26, 497-501; II, 301; VI, 825-829.

Knipscheer

< >