NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 06-05-2022

Adrichem, christiaan van

betekenis & definitie

ADRICHEM (Christiaan van), ook Adrichomius,Crucius,Cruys v. Adr. Zoon van den delftschen burgemeester Adriaan Claesz.v. Adr.en van Bartha Corssen van Vliet, geb. te Delft 14 Febr. 1533, overl. te Keulen20 Juni 1585. Langs moederszijde was hij een achterneef van den beroemden leuvenschen hoogleeraar Maarten Dorpius. Van vaderszijde behoorde hij waarschijnlijk tot het adellijk geslacht der van Adrichem's; op de situatiekaart van Jeruzalem voert hij het oude wapen van die familie, een klimmende slang Niettegenstaande zijn aanzienlijke afkomst oefende de vader het bedrijf uit van brouwer en korenkooper; hij woonde te Delft tusschen de Haagpoort en de Kolk in een brouwerij genaamd: ‘het dubbele kruis,’ hetgeen zijn zoon ertoe bracht om als auteur ook wel den naam te voeren van Christianus Crucius.Musius heeft op dien bijnaam, ontleend aan het vaderlijk huis, gezinspeeld in een grafschrift dat hij nog bij het leven van Christiaan dichtte. Na te Leuven theologie te hebben gestudeerd, werd v. Adr. 2 Maart 1561 (niet 7 Maart 1566) tot priester gewijd en 15 Aug. 1565 geïnstalleerd als pater, d.i. als rector en biechtvader van het Sint-Barbara-convent, in zijn geboortestad op het oude Delft, thans het Protestantsche weeshuis voor meisjes aldaar. De installatie geschiedde door Willem van Horssen, den algemeenen overste van het utrechtsche kapittel, aldus genoemd, omdat het ruim een zeventigtal kloosters van tertiarissen omvatte, welke alle binnen de grenzen van het bisdom Utrecht waren gelegen. Volgens voorschrift kwamen jaarlijks al de kloosteroversten in een vergadering bijeen onder leiding van een pauselijken commissaris. Zulks geschiedde ook op 23 Juli 1557, ditmaal in het Sint-Paulusconvent te Amsterdam, en v. Adr. hield toen het gebruikelijk sermoen, dat handelde over: het ware geluk van een christenmensch, bestaande in de navolging van Christus. ‘Christum sequere’ was trouwens zijn lijfspreuk. Veel omgang had hij met Musius, den pater van het naburige Sint-Aachten-convent, dat evenals Sint-Barbara, tot het utrechtsch kapittel behoorde. Priesterlijke ernst en liefde voor studie waren aan beide rectoren gemeen; zij kwamen daardoor ook in vriendschappelijke betrekking tot Martinus Duncanus, den pastoor van de Oude kerk te Delft, een vruchtbaar apologeet, en tot den geleerden Willem Lindanus, die als deken van de koninklijke kapel toenmaals in den Haag woonde. De relatie van v. Adr. tot Maximiliaan van Bourgondië, in wiens ‘blakende gunst’ hij zal gestaan hebben, berust echter op eene vergissing van Pieter van Opmeer; Maximiliaan was reeds in 1558 overleden en niet v. Adr. maar zijn voorganger, Michiel Doedensz., is daar bedoeld. Bij de ‘trubbelen’ in 1566 stond ook v. Adr. bekend als een beslist aanhanger van de katholieke partij; in de Delffsche Broertgenskermis treedt hij daarom als een der eerste gasten op, welke de bewoners van het beschadigde maar onderwijl herstelde minderbroeders-convent bij hun gefingeerd feest hebben genood: ‘Welkom Pater Barbaren, zoo heet het in die klucht, u mogen wij niet ontbeeren.’ Eigenaardig dat in 1570 hij en zijn Kapittel zooveel onaangenaamheden moesten ondervinden van dezelfde orde der Minderbroeders-observanten; v. Adr. heeft dat alles aanschouwelijk in zijn Verbaal beschreven. Op 6 Juli kwam de biechtvader van Alva, Lucas ab Arevalo, zelf een minderbroeder, als pauselijk commissaris met eenige ordensgenooten onverwacht in Sint Barbara en eischte op grond van een bulle, door Pius V op 3 Juli 1568 uitgevaardigd, dat de zusters onverwijld zich onder hun gezag zouden stellen. Na veel strubbeling was men op een kapittelvergadering te Amsterdam van 28 Juli 1570 nog tot een schikking gekomen; die vergadering werd, zooals gewoonlijk, bijgewoond door al de kloosteroversten der congregatie, maar zij werd ditmaal geleid door Lucas ab Arevalo, en v. Adr. had als diffinitor veel bijgedragen tot de overeenkomst. Weldra rezen er echter nieuwe geschillen; het utrechtsche kapittel begon thans een proces te Rome dat groote sommen gelds verslond en in 1574 nog niet was geëindigd, toen de meeste kloosters van deze congregatie reeds waren opgeheven. Dat lot had onderwijl ook Sint Barbara getroffen. In het najaar van 1572 moest v. Adr. zijn werkkring te Delft vaarwel zeggen, vertrok eerst naar Mechelen, waar in 1578 zijn Vita Jesu Christi van de pers kwam, en is ten slotte rector geworden van het Augustinessenklooster ‘Nazareth’ te Keulen, in welke stad hij gestorven is 20 Juni 1585, ‘in het 13e jaar van zijn ballingschap om wille van het geloof ondergaan,’ gelijk zijn grafschrift getuigt. Reeds te Delft maar vooral in den vreemde had hij zich bezig gehouden met bijzonderheden te verzamelen over de topographie van Palestina. Uit de lijst van auteurs, welke hij heeft geraadpleegd, blijkt dat niet minder dan 36 beschrijvingen van Jeruzalem en van Palestina door hem zijn bestudeerd. Daartoe behoorden middeleeuwsche bronnen maar ook het nieuwste, dat toen te verkrijgen was, bijv. een penteekening van Jan van Scorel en de beschrijving van Jeruzalem door zijn zwager IJsbrand Godfriedsz. in 1563 opgesteld, hulpmiddelen welke ons thans niet meer ten dienste staan. Slechts een deel van dezen arbeid, de topographie van Jeruzalem, is nog bij zijn leven te Keulen in 1584 verschenen; de overige chronologische en topographische studiën van v. Adr. zijn te gelijk met de verhandeling over Jeruzalem in 1590 uitgegeven dooreen lotgenoot van hem, den burgemeesterszoon Gerardus Brunius (Bruyns), voorheen kanunnik te Deventer. De nieuwe Bibliotheca Belgica geeft een volledige lijst van de elkander opvolgende drukken en vertalingen, welke aan het topographische werk van v. Adr. zijn ten deel gevallen. Daaruit blijkt welk een grooten aftrek vooral de beschrijving van Jeruzalem heeft gevonden; gedurende de 17e en de 18e eeuw is zij in de voornaamste talen van Europa vertolkt; in 1857 verscheen nog een fransche vertaling. Bij de groote vorderingen welke dit soort van studiën in de 19e eeuw heeft gemaakt zijn de topographische werken van onzen auteur thans verouderd; toch verklaarde Levesque nog in 1895 dat er bijzonderheden in voorkomen, welke hare waarde niet hebben verloren.

Van hem: Vita Jesu Christi ex quatuor Evangelistis breviter contexta et in germanum verumque ordinem digesta. PerChristianum Crucium

Delphum (Antverpiae 1578); Jerusalem, sicut Christi tempore floruit, et suburbanorum insigniorumque historiarum ejus brevis descriptio (Coloniae, 1584); Theatrum Terrae Sanctae et biblicarum historiarum cum tabulis geographicis aere expressis (Coloniae 1596).

Over hem: (Boitet) Beschrijving v. Delft, 704; Rietstap, Mémorial général in voce: Coene v. Adrichem; De Katholiek 1895, II, 90; Bibliotheca belgica, première série, tom. I, A, 108; H urter, Nomenclatorliterarius (Oeniponte, 1871) I, 200; R. Röhricht, Bibliotheca geographica Palestinae, 209; Vigouroux, Dictionnaire de la Bible (Paris 1895), in voce: Adrichomius; Rappard en Muller, Verslagen v. kerkvisitatiën in hetbisd . Utrecht (Werken v. h. Hist. Genootsch. te Utrecht, 3e Serie, no . 29) 507.

Hensen

< >