ABRESCH (Friedrich Ludwig) geb. te Homburg a.d. Höhe 29 Dec. 1699, gest. te Zwolle 16 Mei 1782, zoon van Johannes Petrus A., baljuw te Homburg en later te Braunfels, en Margaretha Sibylla Reitz, werd na onderwijs in wiskunde en fransch en door den arts Petrus Scriba thuis in latijn en grieksch, als verschillende zijner voorouders (wier naam ook alsAberesch voorkomt) ingeschreven als student te Herborn (14 Apr. 1707), waar hij, bestemd voor de theologie, de godgeleerde colleges volgde.
In 1720 vertrokken om te gaan studeeren in Utrecht, deden hier de colleges van Drakenborch en Duker den lust voor de klassieken bij A. zoodanig ontwaken, dat hij de theologische lessen van van Alphen en Lampe weldra geheel liet varen. Reeds was A. besloten ook te Leiden te gaan studeeren, toen hij als opvolger van Pieter Wesseling 17 Juli 1723 werd benoemd tot conrector aan de latijnsche school te Middelburg. Wegens het vertrek (Mrt. 1725) van den rector Ouwens, werd de 27-jarige A. 17 Febr. 1725 in zijn plaats benoemd, onder A.o.a. werkzaam zijnde Struchtmeier en zijn neef Karel Koenraad Reitz. 1 Jan. 1727 huwde A. Rebecca Trouillard, dochter van den rotterdamschen koopmanSimon Petrus T., welk huwelijk werd bezongen door S.P. en M.J. Trouillard. Aanvankelijk bracht A. de school tot grooten bloei en verkreeg ook 17 Mrt. 1731 met verhoogd salaris den titel van lector historiarum et eloquentiae, doch na 1734 veranderde de toestand door eene minder goede verstandhouding tusschen hem en curatoren.
Zijn zuster Maria Sibylla (geb. 26 Jan. 1703) huwde Dr. G.E. M untz (Navorscher XLVIII (1898) 311) en hij zelf beëindigde zijn in 1738 begonnen weduwnaarstaat door zijn, najaar 1741, gesloten huwelijk met Abigael Wilhelmina Thiens, weduwe van Karel Padtbrugge, raad van Amersfoort. Het was echter een ware uitkomst, toen A. in Dec. 1741 met den titel van hoogleeraarwerd benoemd tot rector te Zwolle, na zijn vertrek in Febr. 1742 te Middelburg wordende opgevolgd doorWilh. Otto Reitz. Opzijn nieuwe standplaats bleef hij tot zijn overlijden werkzaam.
Zijn in 1763 door J.G. Poppe geschilderd portret berust bij Dr. F.L. Abresch, Amsterdam.Uit zijn eerste huwelijk sproten drie dochters en
vijf zonen, waaronder Petrus, die volgt. Brieven van A. (o.a. 33 aan den amsterdamschen philoloog J. St. Bernard - zie ook NavorscherlI (1852) 16, 17 berusten ter leidsche univ. bibl., aan d'Orville op de Bodleiana te Oxford. Wyttenbach (VitaRuhnkeniied. Bergmann (1824) 103) noemde hem een der voornaamste letterkundigen van zijn tijd, die op het voetspoor van Alberti, het N.T. zocht op te helderen door de grieksche heidensche schrijvers.
Verschillende bijdragen leverde hij in de Observat miscell. critic. van Burman en d'Orville (vol. III (Amst. 1733) en V-X (ib. 1734-39), terwijl van afzonderlijke geschriften zijn te noemen: AnimadversionumadAeschylum ll. //(Midd. 1743); Aristaeneti Epp. cum emend. ac conjecturis Jos. Merceri, Jo. Corn. de Pauw etc. non editis antehac, Jac. Tollii, Jac. Phil. d'Orvilli, Lud.
Casp. Valckenariialiorumque (Zwolle 1749); LectionumAristaenetearumll. //(Zwolle 1749); Dilucidationes Thucydideae2 vol. (Traj. 1752-1755) en Virorum aliquoteruditorum inAristaeneti epp. conjecturae, communicatae cum editore novissimo, qui suas notas adjecit, acc. Cl. Salmasii et Th. Munkeri notae in Aristaenetum (Amst. 1752).
Zie: Strodtmann, Neue Gelehrt. Europa III (Wolfenb. 1753) 674; XIII (ib. 1758) 245; Saxe, Onomasticon VII (Ultraj. 1790) 59-61; Meded. Letterk. 1886, 173-181; NagtgIas, Levensber. van Zeeuwen I (1890) 3; Voegler, Gesch. van het middelb. gymnasium II (ald. 1894) 135-243; VisscherenVan Langeraad, Het protest. Vaderland I (Utr. 1903) 5-7, waar nog meerdere geschriften zijn vermeld. de Waard