(Portret plaat 35), * 28. 12. 1796 te Rotterdam,✝ 8. 11. 1878 aldaar, ontving het eerste onderricht in het vioolspel van A. Dahmen, legde zich tevens op het trompet- en waldhoornspel toe en speelde reeds als 9-jarige knaap mede in het schutterij-orkest.
Hij studeerde theorie en compositie bij Hummel en Romberg en werd daarna eerst onder-kapelmeester, later kapelmeester der schutterij te Rotterdam. In 1826 richtte hij een concertvereeniging op, die tot 1832 onder zijn leiding stond. In 1840 werd H. benoemd tot directeur van Eruditio Musica, welke betrekking hij tot 1865 vervulde, evenals die van kapelmeester der schutterij. Ook was hij tevens te Schiedam en Delft als dirigent en koorleider werkzaam.H. componeerde vele werken, o.a. een opera Le roi de Bohème, drie symphonieën, een ouverture voor groot orkest en een ouverture voor blaasinstrumenten, meer dan 150 deels eigen, deels gearrangeerde werken voor militaire' muziek, een aantal missen, cantates en liederen (zeer bekend: Het breistertje).