Muziek lexicon

Mr. G. Keller en Philip Kruseman (1932)

Gepubliceerd op 15-06-2021

Willem kes

betekenis & definitie

(Portret plaat 35), * 16. 2. 1856 te Dordrecht, dirigent. In de geschiedenis van de Nederlandsche muziek zal zijn naam blijven voortleven als die van den stichter van het Amsterdamsche Concertgebouw-orkest.

Kes, een voortreffelijk violist, studeerde to 1871 in zijn geboortestad bij Böhme, Thijssens en Nothdurft (viool, piano en comp.) en vertrok als 15-jarige knaap als pensionnaire van koning Willem III naar Leipzig waar hij 2 jaren bij David en Reinecke studeerde, later nog V/i jaar bij Wieniawsky en Kufferath om zijn studiën te Berlijn bij Joachim en W. Bargiel te voltooien,In 1876 werd Kes aangesteld tot concertmeester van het Park-orkest te Amsterdam, in 1883 tot directeur van het Parkschouwburg-orkest en tot directeur van de Muziekschool. Al die betrekkingen gaf Kes op, toen in 1888 het Concertgebouw tot stand kwam en hij tot dirigent benoemd werd; wat Kes van het nieuwe orkest gemaakt heeft, hoe hij het concertleven tep onzent in geheel nieuwe banen geleid heeft is algemeen bekend en met de grootste erkentelijkheid dient het gememoreerd te worden, vooral omdat Kes' onmiskenbare verdiensten in ons land te weinig waardeering gevonden hebben. In 1895 verliet hij Nederland, en werd hij benoemd tot dirigent van het Scottish Orchestra te Glasgow; van 1898—1900 was hij te Moskou directeur van het Philharmonische orkest aldaar. In die dagen trad Kes ook nog vaak als solo-violist op. Van 1905—1926 was hij als dir. van den „Musikverein” te Koblenz werkzaam en dir. van het Musikinstitut met den titel van „General-Musikdirektor", Met zijn zeventigste jaar heeft Kes zich uit het openbare leven teruggetrokken, en woont thans te Oberaudorf a/Inn.

Vroeger werden door hem gecomponeerde liederen veel gezongen; ook een vioolconcert en een ballade voor koor, soli en orkest „Der Toucher” kwamen toen vaak op de programma's voor. Bekend geworden zijn ook zijn bewerking voor orkest van Schumann's „Etudes symphoniques”, alsmede de „Charakterische Tanzweisen" voor viool.

< >