* 18. 4. 1875 te Bordeaux, leerling van het Parijsche Cons. (Gabriel Fauré), verwierf 1902 den Grand Prix de Rome, werd 1909 inspecteur van het zangonderwijs aan de lagere scholen. Componist van liederen, pianowerken (3 barcarolles, 7 préludes, études, Arabesques), een strijkkwartet, een pianokwartet, variaties voor harp en orkest, Pastorale voor orgel en zang, liederen voor vrouwen- en kinderstemmen met orkestbegeleiding; voor orkest: Suite française, Marche française, Sarabande, Nocturne du printemps, het symph. gedicht Au jardin de Marguerite (orkest, soli en koor), Mimodrame Orphée (1926), de komische opera Cantegril en studiewerken.
Zie: L. Ce i Hier, R. D. (1920), A. Coeuroy, La musique française moderne (1922).